Taalmix

Taalmix
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 4,5

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Taalmix

Slide 1 - Diapositive

HOOFDLETTERS
Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
En de naam van een land begint ook met een hoofdletter.
Bijvoorbeeld: Michiel - Kerkstraat - Spanje

Slide 2 - Diapositive

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
Tante jolanda woont in frankrijk.

Slide 3 - Question ouverte

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
In de dorpstraat gaat mieke naar de kapper.

Slide 4 - Question ouverte

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
De vader van marijke werkt in belgië.

Slide 5 - Question ouverte

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
Tussen de bremlaan en de beukstraat loopt een smal steegje.

Slide 6 - Question ouverte

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
De opa van jochem fietst door de molenlaan.

Slide 7 - Question ouverte

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
adriaan
B
Adriaan

Slide 8 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
dorpsstraat
B
Dorpsstraat

Slide 9 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
tafel
B
Tafel

Slide 10 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
bank
B
Bank

Slide 11 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
anna
B
Anna

Slide 12 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
koen
B
Koen

Slide 13 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
wilgenlaan
B
Wilgenlaan

Slide 14 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
jacob
B
Jacob

Slide 15 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
handschoen
B
Handschoen

Slide 16 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
stationsweg
B
Stationsweg

Slide 17 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
fiets
B
Fiets

Slide 18 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
sandra
B
Sandra

Slide 19 - Quiz

Vraagzinnen
Een vraagzin begint met het werkwoord

Voorbeelden:
Ben jij ziek?
Hoor je de kerkklok?
Heb jij een rijbewijs?
Woon jij in Amsterdam?


Slide 20 - Diapositive

Maak er een vraagzin van:
Voorbeeld
Jan eet een vis.
Eet jan een vis?

Slide 21 - Diapositive


Maak er een vraagzin van:
Jeroen knoopt het in zijn oren.

Slide 22 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Bodil kijkt de kat uit de boom.

Slide 23 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Amin praat zijn mond voorbij.

Slide 24 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Bart doet poeslief.

Slide 25 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Alex staat voor aap.

Slide 26 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Carla loopt naast haar schoenen.

Slide 27 - Question ouverte


Maak er een vraagzin van:
Tinus is tot over zijn oren verliefd.

Slide 28 - Question ouverte

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 29 - Quiz