Delend lidwoord + werkwoord venir

Grammatica uitleg 
Hoofdstuk 5

- Het delend lidwoord.
- het werkwoord venir.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica uitleg 
Hoofdstuk 5

- Het delend lidwoord.
- het werkwoord venir.

Slide 1 - Diapositive

Deel 1: het delend lidwoord

Slide 2 - Diapositive

welke lidwoorden ken jij
in het Frans en NL?

Slide 3 - Carte mentale

Het delend lidwoord bestaat niet in het Nederlands...

In het Nederlands zeggen we: ik koop broeken
In het Frans zeggen we:  j'achète des pantalons

Slide 4 - Diapositive

Deze regel heb je al ooit gehad:

Slide 5 - Diapositive

Wat je gaat herhalen:
- hoeveelheidswoorden
- na de werkwoorden: préférer, adorer, détester en aimer.

Slide 6 - Diapositive

Deel 1: hoeveelheidswoorden
Na een woord van hoeveelheid, gebruik je altijd de / d'
d' alleen voor een klinker of stomme h. 

Slide 7 - Diapositive

Noem voorbeelden van hoeveelheidswoorden

Slide 8 - Carte mentale

Voorbeelden van hoeveelheidswoorden
  • un peu                         
  • beaucoup
  • une bouteille
  • une boîte
  • une tasse
  • un verre
  • un litre
  • un kilo
  • assez
  • plus
  • moins
  • trop
  • groupe

Slide 9 - Diapositive

Dus bijvoorbeeld:
je prends un kilo ____ pommes. 

normaal: pommes is meervoud dus: des 
maar! Er staat kilo dus pak je: de.

Slide 10 - Diapositive

Deel 2: na de werkwoorden
na de werkwoorden préférer, adorer, détester en aimer gebruik je NOOIT het delend lidwoord. Dan gebruik je altijd le/la/l'/les. 

Slide 11 - Diapositive

Bijvoorbeeld:
1. j'aime ___________ poisson. 
J'aime le poisson. 
2. je préfère ___________ viande.
je préfère de la viande. 

Slide 12 - Diapositive

Stelling: als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt, gebruik je in het Frans een delend lidwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Deux kilos ....... pommes.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
des
B
de la
C
de
D
du

Slide 14 - Quiz

Geef het juiste delend lidwoord.
Elle prend ..... lait.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
Je préfère ____ pizza
A
du
B
de la
C
la
D
de

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Tu ne mange pas __ viande (v)?
A
de la
B
de

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
'Ma mère achète......pain
A
des
B
de la
C
du
D
de

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
J'aime ________ crêpes
A
des
B
du
C
de
D
les

Slide 19 - Quiz

Je prends ..... poisson.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Je prends une salade avec ___ poivrons (m).
A
du
B
des

Slide 21 - Quiz

Is het delend lidwoord hetzelfde als het lidwoord dat we al kennen
(le, la, les & l' / un & une)?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Een delend lidwoord gebruik je
A
zowel in het Nederlands als in het Frans
B
alleen in het Nederlands
C
alleen in het Frans.
D
bij uitzonderingen in het Frans

Slide 23 - Quiz

Grammatica deel 2: het werkwoord venir

Slide 24 - Diapositive

Venir is onregelmatig..
Ondanks dat je dit werkwoord uit je hoofd moet leren, zit er wel al logica in. Probeer maar eens te linken zonder dat je het werkwoord hebt gezien. 

Slide 25 - Diapositive

je / tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
viens
vient 
venons
venez
viennent

Slide 26 - Question de remorquage

Slide 27 - Diapositive