Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs.
Éléments de cette leçon
Stock is on
A
Profit and loss
B
Balance
Slide 1 - Quiz
Turnover is on
A
Profit and loss
B
Balance
Slide 2 - Quiz
What do we call the right side of the Balance sheet
A
Fixed assets
B
Liabilities
C
Owners equity
D
Debit
Slide 3 - Quiz
which statement is wrong
A
A balance sheet is always balanced
B
A balance sheet is a snapshot
C
A balance sheet has a Debit and Liabilities side
D
Is always made on 31e of December
Slide 4 - Quiz
Balance is
A
Assets and liabilities
B
Assets and profit
C
Certain date
D
Owners equity
Slide 5 - Quiz
What is on de Debit side of the balance side
A
Stock
B
Loan
C
Creditors
D
Accounts receiveble
Slide 6 - Quiz
Als een bedrijf winst maakt zal dat op de balans te merken zijn aan de omvang van
A
het eigen vermogen
B
banksaldo
C
kasgeld
D
de schulden
Slide 7 - Quiz
Cost of turnover =
A
turnover - selling price
B
quantity x selling price
C
quantity x purchase price
D
Gross profit - purchase price
Slide 8 - Quiz
calculate the percentage gross profit of the turnover
A
operating cost: turnover 100
B
net profit: turnover x 100
C
gross profit: turnover x 100
D
gross profit : purchase price x 100
Slide 9 - Quiz
The turnover of a clothing shop is € 35.000, the purchase price is € 15.000, and the operating cost € 7.500. what is the gross profit
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000
Slide 10 - Quiz
Profit and loss account
Balance
Cost of turnover
Energy bill
Rabobank + € 25 000
Turnover
Profit
Loss
Cost of rent
Depreciation
Stock
Debit
Accounts payable
Morgage
Owners equity
Loan from your mother
Wages
Computers
Slide 11 - Question de remorquage
Als je de inkoopwaarde van de omzet afhaalt dan heb je de
A
Bedrijfskosten
B
Nettoresultaat
C
Nettowinst
D
Brutowinst
Slide 12 - Quiz
Verkoopprijs € 75,- inkoopwaarde is 20% van de omzet. Afzet is 2.000
A
De omzet is € 120.000,-
B
De brutowinst is € 15,- per stuk
C
De inkoopwaarde is € 15,- per stuk
D
De brutowinst is € 30.000,-
Slide 13 - Quiz
De omzet van de winkel van Krijn is €20.000, de inkoopwaarde is €12.500, de kosten zijn €5000. De nettowinst is
A
€20.000
B
€12.500
C
€2.500
D
€75.000
Slide 14 - Quiz
Een onderneming koopt een bestelwagen voor € 30.000 en gaat deze 3 jaar gebruiken. Daarna is de bestelwagen niks meer waard. Hoeveel bedragen de afschrijvingen per jaar?
A
Huh?? Afschrijvingen??
B
€ 10.000
C
€ 30.000
D
€ 90.000
Slide 15 - Quiz
Een momentopname van de bezittingen en het vermogen.
Een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode.
Resultatenrekening
Balans
stroomgrootheden
voorraadgrootheden
Slide 16 - Question de remorquage
Turnover
Debit
Cost
Credit
Cost of turnover
Energy bill
Rabobank + € 25 000
Turnover
Profit
Loss
Cost of rent
Depreciation
Stock
Debit
Accounts payable
Morgage
Owners equity
Loan from your mother
Wages
Computers
Slide 17 - Question de remorquage
Vlottende activa
A
Gaan langer dan 1 jaar mee
B
Gaan korter dan 1 jaar mee
C
Gaan niet mee
D
Gaan wel mee
Slide 18 - Quiz
Liquide middelen is hetzelfde als..
A
banksaldo
B
kasgeld
C
banksaldo en schulden
D
banksaldo en kasgeld
Slide 19 - Quiz
Crediteuren zijn voor een bedrijf..
A
klanten die het bedrijf nog geld verschuldigd zijn
B
klanten die op lange termijn geld krijgen van het bedrijf
C
klanten die op korte termijn geld krijgen van het bedrijf
D
concurrenten
Slide 20 - Quiz
Wat staat er op een resultatenrekening?
A
de ontvangsten en uitgaven van een onderneming
B
de bezittingen en schulden van een onderneming
C
de opbrengsten en kosten van een onderneming
D
stroom - en voorraadgrootheden van ondernemingen
Slide 21 - Quiz
Op een resultatenrekening staan
A
de opbrengsten en kosten
B
de ontvangsten en uitgaven
C
de bezittingen
D
het eigen vermogen
Slide 22 - Quiz
Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..