TW 1 prep = grammar

TW 1 - Grammar
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TW 1 - Grammar

Slide 1 - Diapositive

Testweek: Grammar
You need to know how to use: 

Present simple
Present continuous
Future tense
Adjectives and Adverbs

Slide 2 - Diapositive

Grammar Check
Let's see what you remember..

Task: 
- Answer the questions about the grammar
- Answer in English or in Dutch
- If you can do this you are ready for the test week

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

When do you use the present simple?

Slide 5 - Question ouverte

When to use the Present Simple
De Present Simple wordt gebruikt bij het beschrijven van een feit of een gewoonte (iets dat regelmatig gebeurt). 

De Present Simple kan ook voor de toekomst gebruikt worden.

Slide 6 - Diapositive

How you use it?
(what do you do with the verb (werkwoord)

Slide 7 - Question ouverte

How to use the Present Simple
De Present Simple maak je door 
het hele werkwoord te gebruiken. 

Voorbeeld: I look, you kiss, we talk.

Slide 8 - Diapositive

What are the exceptions?(uitzonderingen)

Slide 9 - Question ouverte

Exceptions
Uitzondering bij he, she en it: dan zet je –s achter het hele werkwoord. 
Voorbeeld: she walks, he runs, it falls.
Uitzondering bij werkwoorden die eindigen op een sisklank of to do / to go:
Na -s, -z, -sh, -ch en -x en bij to do en to go dient een -e toegevoegd te worden bij he, she en it. Je krijgt dus -es.
Voorbeeld: it washes, he misses, she goes, it does, she kisses

Uitzondering bij werkwoorden die eindigen op -y:
Werkwoorden die eindigen op -y voorafgegaan door een medeklinker vormen he, she en it 
met -ies.
Voorbeeld: he flies, she cries.

Slide 10 - Diapositive

Write an original sentence using the Present Simple

Slide 11 - Question ouverte

When do you use the present continuous?

Slide 12 - Question ouverte

When to use the Present Continuous
De Present Continuous gebruik je om aan te geven dat 
iets nu aan de gang is. 

De Present Continuous kan ook voor de toekomst gebruikt worden


Slide 13 - Diapositive

How you use it?
(what do you do with the verb (werkwoord)

Slide 14 - Question ouverte

How to use the Present Continuous
De Present Continuous maak je met 
een vorm van ‘to be’ (am/are/is) gevolgd door werkwoord + ing

Voorbeeld: I am walking, she is talking, we are swimming


Slide 15 - Diapositive

What are the exceptions?(uitzonderingen)

Slide 16 - Question ouverte

Exceptions
Uitzondering wanneer je een werkwoord hebt dat eindigt op een –e, dan laat je de –e weg voor je de –ing toevoegt. 

Voorbeeld: He is writing (to write)


Slide 17 - Diapositive

Write an original sentence using the Present Continuous

Slide 18 - Question ouverte

The Future Tense: Four ways
1. Will + Werkwoord

2. to be going to + werkwoord

3. present continuous

4. present simple

Slide 19 - Diapositive

When do you use "will + werkwoord"?

Slide 20 - Question ouverte

Will + werkwoord
Je gebruikt future met will bij uitspraken over de toekomst zonder bewijs. 
Je gebruikt het ook bij een aanbod, verzoek en belofte. Shall is de formele vorm van will. 

Slide 21 - Diapositive

When do you use "to be going to + werkwoord"?

Slide 22 - Question ouverte

To be going to + werkwoord
Je gebruikt future met to be going to om te zeggen dat je iets van plan bent. 
Je gebruikt to be going to ook als je zeker weet dat iets gaat gebeuren omdat je er bewijs voor hebt.

Slide 23 - Diapositive

When do you use future present continuous?

Slide 24 - Question ouverte

Present continuous
Je gebruikt de future met Present Continuous bij iets dat in de toekomst zeker zal gebeuren: er zijn duidelijke afspraken/plannen gemaakt. 

Slide 25 - Diapositive

When do you use future present simple?

Slide 26 - Question ouverte

Present Simple
Je gebruikt de future met Present Simple als het gaat om tijden volgens een vast schema, bijvoorbeeld aankomst- en vertrektijden, roosters, openings- en sluitingstijden.

Slide 27 - Diapositive

Write an original sentence using the future tense

Slide 28 - Question ouverte

What does an adjective say something about?

Slide 29 - Question ouverte

Adjective
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.

Slide 30 - Diapositive

What does an adverb say something about?

Slide 31 - Question ouverte

Adverb
Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.
Bijwoorden geven meer informatie over een ander woord. Zij geven meer informatie over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een ander bijwoord.

Slide 32 - Diapositive

Write an original sentence using an adjective or adverb

Slide 33 - Question ouverte

Do you understand the grammar?

Slide 34 - Carte mentale