Grammar recap unit 5

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Grammar recap Unit 5

- Future

- First conditional

- Adverbs and adjectives

What do you remember about the future?

Which tense cannot be used in the future?

1. Present simple
2. Present continuous
3. Present perfect
4. Past simple

Which 4 tenses are used in the future?

1. Present simple, present continuous, will/shall, to be going to
2. Past simple, past continous, will/shall, to be going to
3. Present simple, present perfect, will/shall, to be going to

The future

4 tenses:

1. Present simple

2. Present continuous

3. Will/shall

4. To be going to

When do we use them?

Present simple:

- gebruiken we voor dingen die volgens schema gebeuren

Present continuous:

- gebruiken we voor dingen die gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren

When do we use them?

To be going to + hele wekwoord

- als het plan er al was vòòr het gesprek

- bij een voorspelling die is gebaseerd op een aanwijzing

When do we use them?

Will/shall + hele werkwoord

- als het plan ontstaat tijdens het gesprek

- bij een voorspelling die gebaseerd is op een mening

- bij een spontaan aanbod, weigeringen, beloftes, voorstellen en verzoeken

- bij feiten

- bij onzekerheid over de toekomst -> I think/ probably

The bus ................. at 10 p.m.

1. leaves
2. will leave
3. is going to leave
4. is leaving

Look at the blue sky! It ......................... a beautiful day.

1. will be
2. is going to be
3. is

I think I ........................ that dress I ordered.

1. will like
2. am going to like
3. like

First conditional

First conditinal

The first conditional gebruik je om aan te geven: als aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren. 

- In de if-zin gebruik je de present simple

- In de hoofdzin gebruik je will + hele werkwoord

If you study hard, you will pass the test. 

If you ............... (spill) the milk, you ...................... (ruin) the carpet.

Mum .................... (not-find) out about the party, if we ................... (clean) the room.

What are adverbs and adjectives?

Adverbs and adjectives

Adjectives: bijvoeglijke naamwoorden -> zeggen iets over zelfstandige naamwoorden 

VB: I am reading a beautiful book.

Adverbs: bijwoorden -> zeggen iets over bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en andere delen van de zin. adjective + ly

VB: That book is written beautifully.

The story ended ...................... (bad)

He is a ................ (good) swimmer.

This is a good app. It works ................... (good)