Beeldspraak les 2 A2

Goedemiddag
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Goedemiddag

Slide 1 - Diapositive

  • Terugblik met raadgedicht
  • Opdracht op bord
  • Huiswerkcontrole + opdracht 2 nakijken
  • Aan de slag met werkblad
  • Les afsluiten en huiswerk noteren
Wat gaan we doen?

Slide 2 - Diapositive

Oefening: metafoor, vergelijking of personificatie?
1. Je zit erbij als een zoutzak. 
2. Het gevaar schuilde in een klein hoekje.
3. Het papier is geduldig. 
5. We moeten de nieuwe techniek omhelzen. 
6. Hij bibbert als een rietje in de wind.
7. De bomen fluisteren zachtjes haar naam. 
8. Het huis is haar veilige haven.
9. Die jongen is zo gek als een deur.
10. Hij is een zacht eitje.

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen deze paragraaf
Ik weet wat beeldspraak is
Ik weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen
Ik weet wat een metafoor is en kan deze herkennen
Ik weet wat een personficatie is en kan deze herkennen
Ik kan zelf voorbeelden bedenken bij bovenstaande begrippen

Slide 4 - Diapositive

Aan de slag
Maak de opdracht die je van me krijgt. Bij de opdracht hoort het gedicht 'Kwallen' van Frans Kuipers. 
Na kwartiertje bespreken. 

Klaar? Maak opdracht 6 en 7 van blz. 4 van je werkboekje.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

2. Metafoor = je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.

Die hark staat tijdens het dansen steeds op mijn tenen.
Iemand die houterig danst (object) wordt vergeleken met een hark (beeld). De overeenkomst is dat ze beide houterig en stijf zijn.

De giraf van het team dunkte op de basket.
Met giraf wordt een lang persoon bedoeld in het basktbalteam die dezelfde eigenschappen heeft (lang zijn) als een giraf.



Slide 7 - Diapositive

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 9 - Diapositive

Welke vergelijking wordt er op de afbeelding gemaakt?

Slide 10 - Question ouverte

3. Personificatie = je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen

 De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 11 - Diapositive

Welke menselijke eigenschap wordt in onderstaande zin aan het object gekoppeld?
De auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 12 - Question ouverte

Bedenk nu met je buur een metafoor, vergelijking en een personificatie.

Slide 13 - Question ouverte

Aan het werk

Maken: opdracht 1, 2 en 4 van H1 woordenschat.

Slide 14 - Diapositive

Les afsluiten

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 15 - Question ouverte