questions and negations in present simple

Welcome
English
Mevrouw van Eunen
Welcome

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welcome
English
Mevrouw van Eunen
Welcome

Slide 1 - Diapositive

The Present Simple
Present Simple
questions and negations

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 
1. Herhalen van werkwoord to be in Present Simple
2. Leren hoe we de vragen en ontkennende zinnen in Present Simple maken

Slide 3 - Diapositive

to be
Leerdoel je kan vraagzinnen en ontkennende zinnen met to be gebruiken
a. Je weet alle vormen van het werkwoord to be in tegenwoordige tijd
b. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het werkwoord to be kunt maken.

Slide 4 - Diapositive

3 vormen van to be (zijn)

Slide 5 - Carte mentale

gebruik de juiste vorm van to be
I ..... at school.
A
are
B
am
C
is

Slide 6 - Quiz

gebruik de juiste vorm van to be
We ..... at school.
A
am
B
is
C
are

Slide 7 - Quiz

gebruik de juiste vorm van to be
He .... at school.
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quiz

To be: You _____ (to be)hungry
A
am not
B
are not
C
is not

Slide 9 - Quiz


They ... (to be) happy to be here.
A
is not
B
am not
C
are not

Slide 10 - Quiz

I ... (to be) hungry.
A
is not
B
am not
C
are not

Slide 11 - Quiz

Make a question
.... I hungry?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 12 - Quiz

Make a question
.... he hungry?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 13 - Quiz

Make a question
.... they hungry?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 14 - Quiz

Present simple

Slide 15 - Diapositive

Present simple

Slide 16 - Diapositive

Which sentence is in Present Simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 17 - Quiz

De Present simple: vragen en ontkenningen

Slide 18 - Diapositive

Leerdoel je kan vraagzinnen en ontkennende zinnen met do/does gebruiken
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het hulpwerkwoord to do kunt maken

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Present Simple make a negative (-) sentence
You (not / like) ___________ chocolate.

Slide 21 - Question ouverte

Use Present Simple and make negative sentence

Sara ... (watch) the news. She thinks it's boring.
A
doesn't watch
B
doesn't watches
C
don't watch
D
not watches

Slide 22 - Quiz

Fill in the gap & Use Present Simple (negative)


We ... (can) see the doctor now.
A
do not can
B
does not can
C
can not
D
cans not

Slide 23 - Quiz

Questions?
QUESTIONS in the present simple

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Present simple - vragen maken

een vorm  van to Be
(am, is, are)
onderwerp en werkwoord draaien om
Can of Could

Will  
May
onderwerp en werkwoord draaien om

Could = beleefd
Have of andere werkwoord
Do of Does aan het begin van de zin, daarna onderwerp  en hoofdwerkwoord. 

Slide 26 - Diapositive

They always watch a lot of television
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 27 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch.
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 28 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 29 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 30 - Quiz

Peter really likes cake and ice cream
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 31 - Quiz

1. zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken
2. Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 32 - Diapositive

Mary often eats pizza for lunch
A
Do Mary often eat?
B
Does Mary often eat?
C
Do Mary often eats?
D
Does Mary often eats?

Slide 33 - Quiz

I go home after my classes
A
Do I often go home?
B
Do I often goes home?
C
Does I often go home?
D
Does I often goes home

Slide 34 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
Does my parents fly to Spain?
B
Does my parents flies to Spain?
C
Do my parents fly to Spain?
D
Do my parents flies to Spain?

Slide 35 - Quiz

Leerdoelen
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het hulpwerkwoord to do kunt maken
___________________________________________________________

Slide 36 - Diapositive

Ik heb mijn leerdoelen bereikt
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

BLOOKET
  1. Oefen in Blooket



    www.Blooket.com/play



Slide 38 - Diapositive