Clase 2.10 - 3C - repaso es, tiene, hay, está

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Planificación: Hoy es ...

1. Reglas de la clase	5 min
2. Explicar las pruebas	10 min
3. Repaso: ¿Tú o usted?	10 min
4. Repaso: ser / estar / hay / tiene	15 min
5. Vocabulario	10 min
6. La próxima clase	5 min

Después de esta clase... (Na deze les...)

... ben je bijna klaar om de toets te maken.

Reglas de la clase

1. Je telefoon is thuis of in de kluis.
2. Bij binnenkomst op je plek zitten, jas uit en tas van tafel.
3. Je hebt altijd je spullen mee: boeken, schrift, pen, opgeladen device.
4. Als een ander praat, ben je stil en luister je.
5. Wanneer de docente uitleg geeft, zijn jullie stil en maken jullie aantekeningen in je schrift.
6. We lachen elkaar niet uit.
7. Je ruimt pas op als de docent dat aangeeft.
8. Heb je een les gemist? Vraag aan klasgenoten om aantekeningen, welke opdrachten in te halen...

Explicar las pruebas: toets

Luisteren, lezen, grammatica, vocabulaire (week 7, tweede les)

Explicar las pruebas: 

¿Quién eres? (week 9, donderdag)

Eindproduct

Beoordelingsrubriek

Repaso: ¿Tú o usted?

Schrijf de antwoorden in je schrift:

1. Wat is u in het Spaans?
2. Hoe vorm je de usted-vorm met een werkwoord?
3. Hoe vorm je de ustedes-vorm met een werkwoord?
4. Wanneer gebruik je in het Spaans de beleefdheidsvorm?

Repaso: ser y estar

ser	estar
- beschrijven - eigenschappen - karakter - beroep - nationaliteit	- plaatsbepaling - gemoedstoestand

Wat iemand of iets is 

Waar iemand of iets is

Er is/ er zijn

HAY

ESTAR

SER

Qatar _____ en Asia.

1. es
2. está
3. hay

_____ tres museos en mi ciudad.

1. es
2. está
3. hay

¿En Valencia _____ playas?

1. es
2. está
3. hay
4. tiene

¡Hola! Yo _____ Marco.

1. eres
2. hay
3. estoy
4. soy

En Barcelona _____ playas bonitas.

Ana _____ holandesa.

¿ Tú _____ el amigo de Juan?

1. hay
2. estás
3. eres

¿Dónde _____ la ciudad de Amsterdam?

1. hay
2. es
3. está

Aquí _____ muchos supermercados.

1. son
2. hay
3. tiene
4. están

Pedro _____ español.

1. son
2. están
3. es
4. está

¡Hola! Este _____ Pablo.

1. eres
2. hay
3. es
4. soy

... gebruik je om een plaats te beschrijven.

... gebruik je om één of meer dingen te noemen (er is, er zijn).

... kan hetzelfde betekenen als hay, maar dan zeg je het op een andere manier.

... gebruik je om een plaats te bepalen.

hay

tiene

está

es

Vocabulario

La próxima clase

DEBERES:

- aprender todo de unidad 2

- aprender vocabulario unidad 2