Herhalingsles ww-spelling PV TT / PV VT / VD / VD BN / OD

WERKWOORDSPELLING
Herhalingsles: Regels werkwoordsvormen!
 VWO 1 P1 2022-2023
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WERKWOORDSPELLING
Herhalingsles: Regels werkwoordsvormen!
 VWO 1 P1 2022-2023

Slide 1 - Diapositive

Dinsdag 14 november

  • Herhaling alle werkwoordsvormen (theorie op slides).
  • Tot slot: quiz! Test jezelf!
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Werkwoordsvormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
VD als bijvoeglijk naamwoord 





Afkortingen

PV TT

PV VT
GW
VD
OD
INF
VD BN





Slide 3 - Diapositive

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 4 - Diapositive

Hoe herken je de PV?

De pv past zich aan het onderwerp aan (getalproef):


  • Ik neem een Big Mac.
  • Neem jij een Big Mac?
  • Hij neemT een Big Mac.
  • Wij nemEN een Big Mac.



Slide 5 - Diapositive

Hoe herken je de PV?

De pv verandert van tijd (tijdproef):             

                              

Ik neem een Big Mac.                                  Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 6 - Diapositive


Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

PV VT: de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't sexy fokschaap.


  1.  hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2.  laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: brand / surf
  3.  nee: de(n)
  4.  ja: te(n)
  5.  ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 9 - Diapositive

PV VT: de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2.  laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: nee
  3.  dus de(n)
  4.  ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 10 - Diapositive

PV VT: sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: 


sloeg, riep, brak, dacht, reed 



Slide 11 - Diapositive

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer 't sexy fokschaap:


  • Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          
  • Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 12 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord (OD)

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 13 - Diapositive

Infinitief (INF)

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 14 - Diapositive

Gebiedende wijs (GW)

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 15 - Diapositive

VD als bijvoeglijk naamwoord (VD BN)

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Hoofdregel: schrijf je zo kort mogelijk, dus met een -e erachter.

Tenzij:

1. Er problemen met de uitspraak zijn (uitzondering 1).

2. Het VD op -en eindigt, dan ook bijvoeglijk gebruikt met -en (uitzondering 2).


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

De geplette biefstuk is toch lekker.

De gebraden kip is heel knapperig.

Slide 16 - Diapositive

Alle werkwoordsvormen op een rij

Ik neem een Big Mac                                                 PV TT

Ik nam een Big Mac                                                    PV VT

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    VD BN


Slide 17 - Diapositive

QUIZ!


Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben...


Pak je laptop erbij!

Slide 18 - Diapositive

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 19 - Quiz

Een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 20 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 21 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 22 - Quiz

De geschrokken man was gemakkelijk te fotograferen.

A
BN
B
VD als BN

Slide 23 - Quiz

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 24 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 25 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 26 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 27 - Quiz

Hij (deleten - PV VT) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 28 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt!
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 29 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 30 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 31 - Quiz

Wat is fout?

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive