intro van de unit en opdracht open dag

intro van de unit en opdracht open dag
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

intro van de unit en opdracht open dag

Slide 1 - Diapositive

Unit studentenleven

Slide 2 - Diapositive

Deze unit gaat over
studiekeuze
Het leven na IB-studie of tussenjaar?
studentenleven en studentensteden
profiel schrijven voor werk of uit huis gaan
risico's van sociale media

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat doen we vandaag?
MB unit bekijken
start opdracht persoonlijk verslag open dag

Inquiry question-
Ik weet hoe ik een persoonlijk verslag moet schrijven van een gebeurtenis.




Slide 5 - Diapositive

Wat ga jij doen nadat je examen hebt gedaan?
A
ik ga studeren in Nederland
B
ik ga studeren in het buitenland
C
ik neem een tussenjaar
D
ik weet het nog niet

Slide 6 - Quiz

Welke studie wil je gaan doen en in welke stad?

Slide 7 - Question ouverte

studeren in Nederland

Slide 8 - Carte mentale

Opdracht bezoek open dag universiteit of hogeschool 

Je gaat een open dag van een universiteit of hogeschool bezoeken in de komende tijd. Welke studierichting vind je interessant? Welke universiteit of hogeschool? In welke stad?
Bekijk de site https://www.studiekeuze123.nl/ en lees wanneer de open dagen zijn ( vooral in de maanden jan. febr. en maart)

Slide 9 - Diapositive

tussenjaar
https://go-europe.nl/
vrijwilligerswerk
studie of stage
vakantiewerk
reizen
schrijf een persoonlijk verslag over deze keuze en wat je gaat doen tijdens jouw tussenjaar

Slide 10 - Diapositive

Schrijven: een persoonlijk verslag schrijven 


  • een tekst waarin je jouw bezoek aan een open dag op een universiteit of hogeschool beschrijft 
  • je vertelt de lezer alles wat hij moet weten
  • gebruik de 5W+H-vragen om te zorgen dat je niets vergeet!
  • Wie, wat, waarom, wanneer, waar en hoe
  • 350-400 woorden

Slide 12 - Diapositive

Schrijven: een persoonlijk verslag schrijven 
  • Titel
  • Inleiding-schrijf in het kort waarover je verslag gaat
  • Middenstuk-verdeel de informatie in alinea's. Vertel de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze gebeurd zijn (chronologisch). Geef je eigen mening. Gebruik signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens, toen, dan, verder, ten slotte.
  • Slot= korte samenvatting
  • Deadline: donderdag 6 maart inleveren via MB


Slide 13 - Diapositive

task 10 min
1 Schrijf je in voor een open dag. Maak een account aan: https://www.studiekeuze123.nl/registreren
Hierin kun je gemakkelijk opleidingen vergelijken.
2 Je schrijft een verslag van je bezoek aan de open dag. Lees de lijst met handige vragen: https://www.studiekeuze123.nl/slimme-vragen
3 Beantwoord tenminste drie vragen in je verslag.

Slide 14 - Diapositive

Welke open dag ga je bezoeken/waar/wanneer?

Slide 15 - Question ouverte

Herhalen grammatica
relative pronoun-betrekkelijk voornaamwoord

die, dat, wat, er + prepositie, daar/waar+prepositie

Slide 16 - Diapositive

Hoofdzinnen en bijzinnen
Dit is mijn student DIE meer wil leren over relatieve bijzinnen (persoon)
Het liedje DAT in mijn hoofd zit. (ding en dier)
Dit is de les WAARIN je meer leert over bijzinnen.
Dit is de bijzin WAAROVER je meer leert in deze les.

De bijzin geeft extra info over een woord in de hoofdzin.





Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Vul het juiste relative pronoun in:
De vrouw ....... daar staat, is mijn moeder.
A
wie
B
die
C
dat

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste woord in:

Het meisje ..... huilt, is gevallen
A
dat
B
die
C
wat
D
waarin

Slide 20 - Quiz

De vaas ...... bloemen staan, is van mijn oma geweest.
A
waarmee
B
die
C
wat
D
waarin

Slide 21 - Quiz

Het glas ...... je drinkt is niet gewassen
A
wat
B
waaruit
C
waarmee
D
die

Slide 22 - Quiz

welk woord is het relative pronoun?

Alles wat hij wil, is een beetje rust aan zijn hoofd.
A
alles
B
is
C
wat
D
aan

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een betrekkelijk voornaamwoord (relative pronoun)?
A
Wie gaat er mee naar het zwembad?
B
Dit cadeau is voor jou.
C
Het cadeau dat ik heb gekregen, vind ik erg mooi.
D
Ik heb niets gekregen voor mijn verjaardag.

Slide 24 - Quiz

Het betrekkelijk voornaamwoord (relative pronoun) heeft betrekking (relates) op een woord dat eerder gezegd is in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

woordenlijst studentenleven

Slide 26 - Diapositive