Oefenen Citoteksten 4hv

Examentraining Frans

\
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Examentraining Frans

\

Slide 1 - Diapositive

Leesvaardigheid inhoud examen
Een examen
  • duurt 2,5 uur, dus 150 minuten
  • bestaat uit ongeveer 45 opgaven verdeeld over 13 à 14 teksten ---> dat betekent dus net iets meer dan 3 minuten per opgave
  • is grotendeels in het Frans met gesloten vragen (juist/onjuist, ABCD ---> onder te verdelen in verschillende vraagtypen)
  • open vragen zijn in het Nederlands gesteld en worden ook in het Nederlands beantwoord


Slide 2 - Diapositive

Leesmethodes
Scannen: je gaat op zoek naar specifieke informatie: een mening, een tendens, een conclusie, ..  Hierbij let je bijvoorbeeld op positieve/negatieve woorden, getallen, signaalwoorden, ...
Skimmen: de tekst globaal/snel doorlezen, zonder te proberen deze helemaal te begrijpen, om bijv. de hoofdgedachte te vinden. Hierbij let je vooral op werkwoorden en zelfstandig naamwoorden om zo snel mogelijk een beeld te krijgen.  
Gedetailleerd lezen: als je zinnen zo precies mogelijk moet begrijpen. 
NB: Deze methodes lopen soms door elkaar heen, tijdens het lezen pas je soms je strategie aan. 

Slide 3 - Diapositive

Oriëntatie op de tekst
Bij iedere nieuwe tekst ga je eerst oriënteren
- onderwerp bepalen: titel, plaatje, inleiding, (bron).
- bij interviews/tussenkopjes: lees deze snel door.
- let ook op getallen: percentages, bedragen, jaartallen 
Vraag jezelf af: wat weet ik al over dit onderwerp? 
(MAAR LET OP: het goede antwoord moet ALTIJD in de tekst te vinden zijn.) 

Lees de tekst niet, ga na de oriëntatie kijken naar de vragen. 


Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld
- titel - selfisé valt op
- lijkt op selfie --> dat zie ik ook op het beeld
- onderin zie ik dikgedrukt een naam + leeftijd
Conclusie 1: de tekst gaat over selfies
Conclusie 2:ingezonden brief - de schrijver drukt een mening uit

Wat weet/vind ik zelf van selfies? 

Slide 5 - Diapositive



Bepaal het onder-werp

Slide 6 - Diapositive

Het onderwerp van deze tekst is:

Slide 7 - Question ouverte

Bepaal het onder-werp

Slide 8 - Diapositive

Het onderwerp van deze tekst is:

Slide 9 - Question ouverte

1 Vraagtype: Juist / onjuist
Bij juist / onjuist-vragen moet je van meerdere - meestal drie - beweringen nagaan of ze overeenkomen met een deel van de tekst / een alinea.
1. Lees de beweringen zorgvuldig en markeer kernwoorden. Wat is volgens jou de belangrijkste informatie per stelling om te checken? 
2. Zoek het tekstgedeelte op en lees het nauwkeurig door. 
- de beweringen staan meestal in volgorde van de tekst
- een bewering moet volledig kloppen om juist te zijn
- let op synoniemen /  tegenstellingen van de woorden die je bij 1. hebt gemarkeerd
- kun je geen informatie vinden over een stelling: dan is deze NIET waar


Slide 10 - Diapositive

Oefenen juist/onjuist 1
k





Samengevat: 1 graffiti = strafbaar  /  2 steeds beter  /  3 graffiti = kunst

Slide 11 - Diapositive

Tekst: Les graffs, c'est superbe!
Pour moi, faire des graffitis dans la rue était très amusant. Ce n’était pas seulement l’aspect illégal qui me plaisait, c’était aussi la petite aventure et toutes les émotions qui allaient avec. Par exemple, faire le graff la nuit pendant qu’un copain surveille, puis repartir sur le scooter. Mais aujourd’hui, je suis très heureux de pouvoir exposer mes peintures dans un musée, en France. Et dans quelques mois, je vais le faire à Istanbul, en Turquie. Aujourd’hui, legraffiti commence à être reconnu comme un art. C’est superbe, n’est ce pas?

Slide 12 - Diapositive

Geef nu je antwoord, bijv.
1 wel, 2 wel, 3 wel

Slide 13 - Question ouverte

Oefenen met juist/onjuist 2






Samengevat: 1 vier mannen, twee vrouwen  /  2 taal = En + Ru / 3 één pers = reparaties als hoofdtaak

Slide 14 - Diapositive

Tekst: J'espère avoir de la chance de sortir dans l'espace. 
Pendant la mission, nous serons six. D’abord, je partirai à bord d’un véhicule spatial Soyouz avec une Américaine et un Russe. Ensuite, on rejoindra trois autres astronautes, deux Russes et un Américain, qui sont déjà là-haut. En tout, on sera donc cinq hommes et une femme. A bord, on parlera anglais et russe. On fera des expériences scientifiques et on maintiendra la station en bon état… Chacun de nous est un peu plombier et électricien. Il y a des
choses à réparer, à nettoyer… 

Slide 15 - Diapositive

Geef nu je antwoord, bijv.
1 wel, 2 wel, 3 wel

Slide 16 - Question ouverte

2 Vraagtype: Meerkeuze
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen. Deze pak je als volgt aan.
1. Lees de meerkeuzevraag (alleen de vraag, nog NIET de antwoorden).
2.Lees het betreffende tekstgedeelte nauwkeurig door. Markeer de aanwijzingen die belangrijk zijn voor het beantwoorden van de vraag. Zoek ook naar SYNONIEMEN.
3. Probeer in gedachten zelf een antwoord op de vraag te formuleren.
4. Lees nu de antwoordopties door en kies het antwoord dat het meest op jouw eigen geformuleerde antwoord lijkt
5. Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe >>> onjuiste antwoorden wegstrepen. Ga als nodig nog een keer terug naar de tekst, nu je weet welke antwoordmogelijkheden er zijn.

Slide 17 - Diapositive

Oefenen MC 1
Titel: Un entrepreneur ambitieux 

Vraag: Wat wil Boyan Slat bereiken volgens de tekst?
Maak aantekeningen en formuleer voor jezelf in het Nederlands een antwoord. 

Slide 18 - Diapositive

Wat wil Boyan Slat bereiken volgens de tekst?
Hij wil
A
de aandacht trekken van de media uit de hele wereld.
B
de hoeveelheid plastic afval in zee verminderen.
C
ingenieurs meer werkgelegenheid bieden.
D
wetenschappers overtuigen van zijn gelijk.

Slide 19 - Quiz

Oefenen MC 2
Titel: Quand l'homme marchera sur Mars
Vraag: Qu’est-ce qu’on lit sur Mars et la Terre au premier alinéa ?
Maak aantekeningen en formuleer voor jezelf in het Nederlands een antwoord. 

Slide 20 - Diapositive

Qu’est-ce qu’on lit sur Mars et la Terre au premier alinéa ?

A
La planète Mars est deux fois plus grande que la Terre.
B
La planète Mars permet de mieux comprendre la Terre.
C
Sur Mars il y a moins de volcans que sur la Terre.
D
Sur Mars il y a plus de saisons que sur la Terre.

Slide 21 - Quiz

3 Invulvragen bij gatenteksten
1. Lees de tekst tot het gat globaal om te begrijpen waar het over gaat. Zorg ervoor dat de grote lijn van de tekst duidelijk is.
2. Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook het tekstgedeelte vóór en ná de open plek.
3. Kijk nog niet naar de antwoordopties, maar bepaal eerst welk verband er is tussen het deel vóór en ná de open plek.
4. Bepaal welk soort woord je in moet vullen (signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5. Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf had bedacht.
6. Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.

Slide 22 - Diapositive

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)
- Staat de open plek aan het begin van een alinea? Dan is de kans groot dat het een tegenstelling betreft. In de voorgaande alinea wordt dan waarschijnlijk iets verteld, waar je nu een tegenargument op krijgt. 

Slide 23 - Diapositive

Gatenvragen - overig
Soms komt het voor dat je in een gat GEEN structuurwoord, moet plaatsen, maar een ander woord. 
- Bepaal eerst om wat voor een type woord het gaat: past er een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord? 
- Let in de tekst voor en na het gat op woorden die bij elkaar horen qua thema: zie je veel positieve/negatieve woorden? Woorden die bij een onderwerp horen? Bepaal ook hier weer hoe de delen voor en na het gat zich tot elkaar verhouden. 


Slide 24 - Diapositive

Oefenen met gatenteksten
- Dans les coulisses du Festival de Cannes (2016, II): vraag 17 + 18 + 20
- L'Atelier du Griffon (2017, I): vraag 18
- Le spectacle historique a tout bon (2019, I): vraag 42
- Manger ou boire pendant les cours (2014, II): vraag 1
- Do you speak touriste? (2016, I): vraag 41 + 43
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
- Au champ d'honneur (2017, II): vraag 2
- Victimes du stress maternel (2014, I): vraag 2
- Avec vue sur l'espace (2014, I): vraag 44
- Dur, dur, d'être écolo (2013, I): vraag 5 + 7
- Le pessimisme ne sert à rien (2018, II): vraag 15 + 18 + 19
5H
6V

Slide 25 - Diapositive

4. Open vragen
Open vragen worden in het Cito-examen altijd in het Nederlands gesteld. Je beantwoordt deze vragen ook in het Nederlands, tenzij er om een citaat gevraagd wordt uit de tekst.
Er zijn drie soorten open vragen die je kunt tegenkomen in het examen:
- open vraag waarbij je in het Nederlands een antwoord moet formuleren
- open vraag waarbij je antwoordt met een citaat uit de tekst
- open vraag waarbij je één gegeven (bijvoorbeeld de naam van een persoon) moet geven

Slide 26 - Diapositive

Open vragen: aanpak
1. Lees de open vraag nauwkeurig. Vertaal eventuele citaten. 
2. Ga na welke informatie wordt gevraagd in de opdracht en benoem dit voor jezelf. Bedenk vervolgens naar wat voor soort informatie je moet zoeken in de tekst. Structuurwoorden (oorzaak, voorbeeld)? Woorden met een positieve of negatieve strekking? Een bepaald thema?
3. Ga vervolgens op zoek naar die informatie in de tekst en onderstreep het tekstgedeelte waar je denkt dat het antwoord zich bevindt.
4. Formuleer je antwoord.
- Als je in het Nederlands een antwoord moet formuleren, vertaal je eerst letterlijk het tekstgedeelte. Zet daarna de letterlijk vertaalde zin om naar een lopende zin in correct Ned.
- Als er om een citaat wordt gevraagd, schrijf je de eerste (twee) woorden van het citaat op.
- Als er om één gegeven wordt gevraagd, schrijf je alléén dat ene gegeven op.

Slide 27 - Diapositive

Oefenen met open vragen
- Bise, bisou, baiser (2014, II): vraag 38 + 40
- Le cimetière du Père-Lachaise (2014, I): vraag 3
- Bruxelles, capitale de l'Art nouveau (2014, I): vraag 27 + 31
- Un orchestre pas comme les autres (2017, II): vraag 1
- Mauvaise note pour les profs (2013, II): vraag 25 + 27
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
- Duralex, un verre bien trempé (2014, II): vraag 1 + 2 + 3
- Burlington en français (2014, II): vraag 23
- Découverte d'une copie de la Joconde (2014, II): vraag 46
- La cuisine française au patrimoine de l'Unesco (2013, II): vraag 3 + 5
- Attention, les amateurs de football! (2013, II): vraag 40 + 41


5H
6V

Slide 28 - Diapositive