apprendres unité 4

Herhaling  unité 4
aller,futur proche en de ontkenning
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling  unité 4
aller,futur proche en de ontkenning

Slide 1 - Diapositive

Na deze les:
    Weet je wat de futur proche is
    Kun de de vormen van het werkwoord "aller" opnoemen
    Weet je wat het werkwoord "aller" betekent 
    Kun je werkwoorden in de futur proche zetten
    Weet je wat de woordvolgorde in een Franse zin is
    Heb je de ontkenning herhaald 

Slide 2 - Diapositive

De vorm van het werkwoord "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles 
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [mmv / vmv]
gaan

Slide 3 - Diapositive

3

Slide 4 - Vidéo

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 5 - Quiz

Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 6 - Quiz

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 7 - Quiz

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 8 - Question de remorquage

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Slide 9 - Diapositive

Le futur proche 
Om de futur proche te maken doe je het volgende:
                                 vorm van aller + heel werkwoord


                Bijvoorbeeld: Elle va danser avec sa copine
Vertaling: Zij gaat met haar vriendin dansen 

Slide 10 - Diapositive

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 11 - Diapositive

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 12 - Question de remorquage

Let op
Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp
ne vorm van aller pas
heel ww
rest v.d. zin
Nous
n'allons pas
écouter 
de la musique
Ma mère
ne va pas
manger
une pomme

Slide 13 - Diapositive

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 14 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 15 - Quiz

De ontkenning
Frans 

Slide 16 - Diapositive

Wat weet je nog van bron H:
De ontkenning? Schrijf alles op wat je weet!

Slide 17 - Question ouverte

De ontkenning in het Frans
Ik ben in Parijs.
Je suis à Paris.

Ik ben niet in Parijs.
Je ne suis pas à Paris.

Slide 18 - Diapositive

Wat is dus de plaats van de ontkenning in het Frans?

Slide 19 - Question ouverte

Soms verandert er iets..
Je cherche le prof.
Je ne cherche pas le prof.

J'aime le français.
Je n'aime pas le français.

Wat gebeurt er?

Slide 20 - Diapositive

Zet de ontkenning op de goede plek:
Je trouve mon livre.

Slide 21 - Question ouverte

Zet de ontkenning op de goede plek:
Maxime adore le foot.

Slide 22 - Question ouverte

Zet de ontkenning op de goede plek:
Nous habitons à Nice.

Slide 23 - Question ouverte

Zet de ontkenning op de goede plek:
Ils sont à Marseille.

Slide 24 - Question ouverte

Zet de ontkenning op de goede plek:
Je joue avec mon frère.

Slide 25 - Question ouverte

De ontkenning komt in het Frans:
A
Om het werkwoord heen
B
Om het onderwerp
C
Om de persoonsvorm
D
Om het eerste werkwoord in de zin

Slide 26 - Quiz

Uit welke woorden bestaat de ontkenning
A
alleen pas
B
alleen ne
C
ne/n' pas
D
no pas

Slide 27 - Quiz

Wat betekent de ontkenning ne...pas?
A
geen
B
niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 28 - Quiz

Zet in de ontkenning: C'est super!

Slide 29 - Question ouverte

Zet in de ontkenning: Max est dans la classe.

Slide 30 - Question ouverte

Niets
A
ne...pas
B
ne... plus
C
ne...rien
D
ne...jamais

Slide 31 - Quiz

ne...plus
A
geen
B
niets
C
niet
D
niet meer

Slide 32 - Quiz

Devoirs

1. unité 4: leer ap 1,2,3,4,5

2. Faire les devoirs  af: 8 helemaal, (grammaire 1), 16 helemaal( grammaire 2) écrire 24,25,26,27

Slide 33 - Diapositive