Grieks herhaling naamvallen
1 / 25
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welke naamval dient voor het onderwerp (O)?
A
nom.
B
acc.
Slide 2 - Quiz
Welke naamval dient voor het lijdend voorwerp (LV)?
A
nom.
B
acc.
Slide 3 - Quiz
Wat is de vertaling van:
zin 1: Apollo (nom.) doden(3 ev)
zin 2: Apollo (acc.) doden (3 ev)
zin 1: Apollo (nom.) doden(3 ev)
zin 2: Apollo (acc.) doden (3 ev)
A
zin 1: Apollo doodt hem
zin 2: Hij doodt Apollo
B
Beide: Hij doodt Apollo.
C
zin 1: Hij doodt Apollo
zin 2: Apollo doodt hem
D
Beide: Apollo doodt hem.
Slide 4 - Quiz
De dativus mag je bij Grieks vertalen met aan/voor/met/door
A
nee: alleen met 'aan/voor'
B
nee: alleen met 'met/door'
C
nee: alleen met 'van'
D
ja
Slide 5 - Quiz
Hoe vertaal je de gen.?
A
met 'aan/voor'
B
met 'van'
C
met 'met/door'
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Mannelijk (met o-mikron)
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
τον
οἱ
τους
ὁ
τῳ
του
των
τοις
Slide 9 - Question de remorquage
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Onzijdig
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
τό
τά
τά
τό
τῷ
τοῦ
των
τοῖς
Slide 12 - Question de remorquage
Slide 13 - Diapositive
Vrouwelijk (met eta/alfa)
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
την
αἱ
τας
ἡ
τῃ
της
των
ταις
Slide 14 - Question de remorquage
Slide 15 - Diapositive
τῳ ἀγγελῳ
A
ev
B
mv
Slide 16 - Quiz
τους ἀγρους
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc
Slide 17 - Quiz
τον ἀγονα
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc
Slide 18 - Quiz
οἱ ἀδελφοι
A
de broers (O)
B
van de broers
C
de broers (LV)
D
aan/voor/met/door de broers
Slide 19 - Quiz
τοις ἀθλοις
A
ev
B
mv
Slide 20 - Quiz
τας αἰσχυνας
A
ev
B
mv
Slide 21 - Quiz
την ἀληθειαν
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc
Slide 22 - Quiz
της ἀναγκης
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc
Slide 23 - Quiz
οἱ ἁνδρες
A
ev
B
mv
Slide 24 - Quiz
των ἀνθρωπων
A
de mannen (O)
B
van de mannen
C
de mannen (LV)
D
aan/voor/met/door de mannen
