Les 44: Leestekens

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Heeft dit woord een hoofdletter nodig?
DISNEY
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Heeft dit woord een hoofdletter nodig?
PAASVAKANTIE
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Heeft dit woord een hoofdletter nodig?
SUIKERFEEST
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Heeft dit woord een hoofdletter nodig?
FRANSE REVOLUTIE
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Heeft dit woord een hoofdletter nodig?
PAASEIEREN
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive


I like cooking my family and my pets.

Ik kook oma.

Schiet op papa.

Stop, niet schieten!

I like cooking, my family and my pets.

Ik kook, oma.

Schiet op, papa.

Stop niet, schieten!

Slide 9 - Diapositive

Welke leestekens ken je?

Slide 10 - Carte mentale

....
Er staan klanten bij de bakker Marie kent hen niet een vrouw zegt het is toch wel erg ja zegt een andere en dan nog wel hier bij ons wie had dat durven denken dat zoiets kan de vrouw schudt haar hoofd ze bestelt een wit brood de doodstraf zegt iemand dat zou helpen geef mij maar een bruin brood gesneden de man betaalt. 

Slide 11 - Diapositive

Zo dus:
Er staan klanten bij de bakker. Marie kent hen niet. Een vrouw zegt: "Het is toch wel erg." "Ja," zegt een andere, "en dan nog wel hier! Bij ons! Wie had dat durven denken. Dat zoiets kan!" De vrouw schudt haar hoofd. Ze bestelt een wit brood. "De doodstraf," zegt iemand, "dat zou helpen. Geef mij maar een bruin brood. Gesneden." De man betaalt. 

Slide 12 - Diapositive

Interpunctie / leestekens
  • Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Je plaatst een vraagteken achter een vraag.
  • Na een uitroep kun je een uitroepteken gebruiken.
  • Een komma gebruik je:
- Bij een opsomming (Meng de komkommer met de sla, de tomaten en de dressing).
- Als je iemand aanspreekt (Rachida, kun je mij het bestek aangeven?).
- Tussen twee persoonsvormen (Als je klaar bent, gaan we wel).
- Voor voegwoorden zoals 'want', 'maar' en 'omdat' (Ik ga, want ik ben ziek).

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Interpunctie / leestekens
Als je een woord of een zin tussen aanhalingstekens zet, dan plaats je deze tekens altijd voor en na dat woord of die zin. " en  ' is allebei te gebruiken. 
Je gebruikt aanhalingstekens:
  •  Als je een gesprek precies opschrijft zoals het gezegd wordt:
De coach zei: 'We gaan een nieuwe tactiek toepassen in de wedstrijd.'
  • Als je een stukje uit een tekst citeert, dat wil zeggen letterlijk overneemt:
'Meedoen is belangrijker dan winnen,' hoort bij de Olympische Spelen. 
  • Als een woord speciale aandacht verdient:
Hoe spel je 'coach' eigenlijk?

Slide 28 - Diapositive

Een zin begint altijd met een hoofdletter.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 29 - Quiz

Een zin eindigt altijd met een punt.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 30 - Quiz

Leestekens maken het lezen ingewikkelder
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 31 - Quiz

Een uitroepteken gebruik je alleen bij een uitroep.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 32 - Quiz

Als je een aantal dingen opsomt, zet je daar één of meer komma's tussen.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 33 - Quiz

Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 34 - Quiz


Slide 35 - Question ouverte

En nu werken jullie!

Slide 36 - Diapositive