4.5 Vermogen & energie

4.5 Vermogen en Energie
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

4.5 Vermogen en Energie

Slide 1 - Diapositive

Terugblik

Slide 2 - Diapositive

Als in een serieschakeling één lampje stuk gaat, dan:
A
blijft de rest gewoon branden.
B
gaan alle lampjes uit.
C
gaat de rest iets sterker branden.
D
gaat de rest iets zwakker branden.

Slide 3 - Quiz

Sleep de zin naar het juiste vak!
Juist
Onjuist
Bij de parallelschakeling heeft elk lampje zijn eigen stroomkring.
Bij de parallelschakeling zijn de lampjes achter elkaar geschakeld.
Als je in een parallelschakeling een lampje inschakelt, dan gaan alle lampjes branden.
Als in een parallelschakeling een lampje doorbrandt, dan blijven de andere lampjes branden.

Slide 4 - Question de remorquage

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 5 - Quiz

Maak een schakelschema  van een parallelschakeling
met 2 lampjes die aangesloten zijn op één batterij.

Slide 6 - Question de remorquage

Sleep de onderstaande afbeelding naar de goede type schakeling. Is het een serie of een parallelschakeling? 
Serieschakeling
Parallelschakeling

Slide 7 - Question de remorquage

Is dit een serie- of
parallelschakeling?
A
serie
B
parallel

Slide 8 - Quiz

Welke schakeling zie je hier getekend?

Slide 9 - Question ouverte

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken.
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen.
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt.
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie.

Je hebt niet veel aan een mobiele telefoon als je hem steeds moet opladen. Daarom is het belangrijk dat een telefoon zuinig omgaat met de elektrische energie.




Slide 10 - Diapositive

Energie
Een elektromotor gebruikt elektrische energie om een draaiende beweging te maken.

In een boormachine zit een elektromotor. De motor laat het boortje draaien. In een wasmachine zit ook een elektromotor. Die motor laat de trommel van de wasmachine draaien. Ook in een elektrische scooter zit een elektromotor. Deze motor zorgt voor de aandrijving van het achterwiel.

Slide 11 - Diapositive

Elektrische energie
Elektrische apparaten gebruiken elektrische energie. Met elektrische energie kun je veel dingen doen. Bijvoorbeeld:

 • water koken in een waterkoker;
• een lamp laten branden;
• een mixer laten draaien;
• muziek luisteren via een draadloze speaker 

Slide 12 - Diapositive

Vermogen
Elektrische apparaten gebruiken niet allemaal evenveel energie. Hoeveel energie een apparaat gebruikt, zie je aan het vermogen van het apparaat. Het vermogen is de elektrische energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
​Het vermogen staat op het typeplaatje van een apparaat. 
Wordt uitgedrukt in Watt (W)​
Hoe groter het vermogen, hoe meer energie het apparaat in één seconde verbruikt.

Slide 13 - Diapositive

Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. Bij een mobiele telefoon neemt het
vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet. Als de telefoon
op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. Andere apparaten hebben wel een
constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.

Slide 14 - Diapositive

Kilowatt
Met een zaagmachine van 500 watt kun je dunne planken doorzagen. Maar met een zaagmachine van 2000 watt kun je in dezelfde tijd een boomstam doorzagen. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe zwaarder het werk dat het apparaat kan doen.

Hetzelfde gebeut met spaarlampen. Het vermogen van de lampen kan verschillen. De lamp van 20 watt geeft méér licht dan de lamp van 7 watt.

Slide 15 - Diapositive

Watt (W) of kilowatt (kW)
Als het vermogen groot is, gebruik je kilowatt. Kilo betekent 1000. 
 1 kilowatt = 1000 watt. 
Kilowatt mag je afkorten met kW. De k staat voor kilo ende W staat voor watt.
Bij klein verbruik, gebruik je watt (W) bij een groot verbruik kilowatt (kW);​
Bij omrekenen van kilowatt naar watt vermenigvuldig je met 1000.
Bij omrekenen van watt naar kilowatt deel je door 1000.
 


Slide 16 - Diapositive

Energie
Voor elektrische energie moet je betalen. Daarom wil het energiebedrijf weten hoeveel elektriciteit je verbruikt. De elektriciteit komt het huis binnen in de meterkast. Daar hangt de kilowattuurmeter. Deze energiemeter ‘telt’ hoeveel elektrische energie je in huis verbruikt. Dat geeft hij aan in kWh (spreek uit: kilowattuur). Soms heeft de kilowattuurmeter of kWh-meter een draaiende schijf. Bij deze kWh-meter moet je ieder jaar de meterstand doorgeven aan het energiebedrijf. De meterstand is het getal dat de meter aangeeft.



Slide 17 - Diapositive

Energie
 Een ‘slimme meter’ heeft geen draaischijf. Hij geeft zelf de meterstand door aan het energiebedrijf . Het energiebedrijf kan nu het energieverbruik controleren.
Als je het energieverbruik weet, kun je uitrekenen hoeveel je hiervoor moet betalen. Je vermenigvuldigt het energieverbruik met de kosten voor 1 kWh. In 2021 is de prijs voor 1 kWh gemiddeld € 0,23.


Slide 18 - Diapositive




Syrana wil weten hoeveel ze dit jaar moet betalen voor haar energieverbruik. Daarbij gebruikt ze de meterstanden. Vorig jaar was de meterstand: 62 195 kWh. Precies een jaar later is de meterstand: 63 865 kWh. De prijs voor 1 kWh is € 0,23. Hoeveel moet Syrana dit jaar betalen voor haar energierekening?



gegevens
- meterstand vorig jaar: 62 195 kWh. Dit noem je stand 1.
- meterstand dit jaar: 63 865 kWh. Dit noem je stand 2.
- 1 kWh kost € 0,23.
gevraagd
kosten = ?
uitwerking
energieverbruik = stand 2 – stand 1
= 63 865 – 62 195 = 1670 kWh
Syrana moet betalen: 1670 × 0,23 = € 384,10.



Voorbeeldopdracht

Slide 19 - Diapositive

Onthoud
Het vermogen is de energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
Het vermogen van een apparaat staat op het typeplaatje.

Het vermogen geef je aan in watt (W).
1 kilowatt = 1000 watt (1 kW = 1000 W)
Hoeveel elektriciteit je verbruikt, meet je in kilowattuur (kWh).
De kilowattuurmeter of kWh-meter houdt bij hoeveel elektriciteit je verbruikt.
Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie:
energieverbruik (in kWh) × de kosten van 1 kWh (in euro).


Slide 20 - Diapositive

Aan het werk! NOVA
Wat? 4.5 Vermogen en Energie - opdrachten 1 t/m 17
Waar? 1A: in het boek. Blz 232 t/m 240
1B:  In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Test Jezelf!

timer
1:00

Slide 21 - Diapositive