Les 4 Arbeiders gaan samenwerken



Geschiedenis
Introductie
Les 4 Arbeiders gaan samenwerken
Geschiedenis
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon



Geschiedenis
Introductie
Les 4 Arbeiders gaan samenwerken
Geschiedenis

Slide 1 - Diapositive

1815: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
  • Napoleon verslagen bij Waterloo
  • Zoon van gevluchte stadhouder  Willem V wordt koning Willem I
  • Nederland krijgt een grondwet en een tweekamerstelsel 
  • Nederland is nu een constitutionele monarchie:

  • Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, België en Luxemburg

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Nederland rond 1815

  • economie: landbouw en handel belangrijkst
  • natuurlijke energiebronnen als wind- en spierkracht
  • nauwelijks industrie, geen arbeidersklasse
  • veel mensen leefden in armoede
  • lagere klassen afhankelijk van liefdadigheid van rijken en kerk
  • Willem I wil moderniseren en industrialiseren
  • 1839 eerste stoomtrein tussen Haarlem en Amsterdam

Slide 4 - Diapositive

Belgische afscheiding (1830>)
Oorzaken:
  • Zuiden katholiek, Noorden protestant
  • Grote staatsschuld Noorden > belastingdruk
  • Taalbesluit (1823): Nederlands is officiële taal
  • Opstand > België uitgeroepen in 1830
  • Erkenning door Europese staten
  • Willem I weigert > 10-daagse veldtocht (aug '31)
  • 1840: Willem I treedt af

Slide 5 - Diapositive

liberalisme
liberalisme
libre = vrijheid/ -isme = streven naar
Streven naar zoveel mogelijk    politieke vrijheid voor de burger. Dus 
zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis /zo min mogelijk regels en wetten

Slide 6 - Diapositive

Liberalisme:

streven naar zoveel mogelijk vrijheid van het individu



Op economisch gebied: Zoveel mogelijk vrijheid voor de ondernemers

Aanhangers van het kapitalisme

Leer van Adam Smith

Op politiek gebied:

idealen van de Franse Revolutie: bv

inspraak voor het volk en vrijheid van meningsuiting




Slide 7 - Diapositive

Adam Smith

  • Economisch liberalisme
  • Vrije markt economie 
  • Wet van vraag en aanbod zorgt als  een  voor zo groot mogelijke welvaart
  • Geen overheidsbemoeienis dus  weinig regels vanuit de overheid over prijzen, lonen en werktijden.

Slide 8 - Diapositive

Kapitalisme


Economisch systeem waarbij alles draait om geld en bezit.

Grond en fabrieken zijn in handen van particuliere ondernemers.

Kenmerken: concurrentie, risico's nemen en winst maken

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo


Revolutiejaar 
1848


De ‘erfgenamen van de Franse Revolutie’, de Liberalen, komen tot de conclusie: "Alles is weer hetzelfde als vóór de Franse Revolutie!"

Overal zitten er weer koningen op de Europese tronen en 
ondanks 'een grondwet' is er maar weinig democratie.

Slide 11 - Diapositive

Onrust
In 1848 waren overal in Europa relletjes begonnen. Koning Willem II was bang dat dat zou overslaan naar Nederland en hij geen koning meer zou zijn. Hij geeft daarom opdracht voor het schrijven van een nieuwe grondwet.

Slide 12 - Diapositive

Johan Rudolf Thorbecke
  • Veel mensen zijn ontevreden:
  • de koning mocht ministers benoemen en ontslaan
  • de koning besliste veel zonder overleg met parlement
  • koning benoemde de Eerste Kamer
  • Tweede Kamer werd niet door de bevolking gekozen ->
  • De leider van de Nederlandse liberalen, Johan Rudolf Thorbecke,  maakt een nieuwe grondwet


Slide 13 - Diapositive

1848 veranderingen door de nieuwe grondwet:
  • koning kreeg minder macht
  • ministers zijn  verantwoording verschuldigd voor hun deel van het bestuur aan het parlement
  • Het parlement moet de plannen voor nieuwe wetten goedkeuren
  • De Eerste en Tweede Kamer controleren de ministers (niet de koning)
  • stemrecht voor een kleine groep rijke mannen ( censuskiesrecht) die voortaan de Tweede Kamer mochten kiezen

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Wie had na 1848 de macht in Nederland?
A
het parlement
B
Thorbecke
C
De ministers
D
de Liberalen

Slide 16 - Quiz

Met de grondwet van 1848 moest de invloed van ... groter worden en van ... kleiner worden. (vul in)
A
Koning - het volk
B
Het volk - koning
C
Liberalen - het volk
D
Koning - liberalen

Slide 17 - Quiz

Wie heeft de nieuwe grondwet van 1848 geschreven?
A
Thorbecke
B
Willem II
C
Liberalen
D
Regering

Slide 18 - Quiz

Welke koning begon met industrialisatie in Nederland?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III

Slide 19 - Quiz

Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Willem Lodewijk
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III

Slide 20 - Quiz

Wat is een constitutionele monarchie?

Slide 21 - Question ouverte

Wat hoort bij liberalisme?
1) Zoveel mogelijk vrijheid
2) Zoveel mogelijk gelijkheid
3) De regering moet zorgen voor orde en veiligheid
4) De regering moet zorgen voor veilige fabrieken en minimumlonen.
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2en 3
D
2 en 4

Slide 22 - Quiz

Wat past niet bij de liberale ideeën over de economie?
A
fabriekseigenaren bepalen zelf de hoogte van lonen en prijzen
B
kapitalisme
C
overheid bemoeit zich weinig met economie
D
overheid redt bedrijven die failliet dreigen te gaan

Slide 23 - Quiz

Wat past niet bij de liberale ideeën over het bestuur?
A
alleen rijke burgers kiesrecht
B
grondrechten voor alle burgers
C
overheid zorgt voor orde en veiligheid
D
overheid zorgt voor medische zorg en leerplicht

Slide 24 - Quiz

Hoe noemen we de politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers?

A
communisme
B
confessionalisme
C
liberalisme
D
socialisme

Slide 25 - Quiz

De sociale kwestie
Sociale kwestie = Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw als gevolg van de industrialisatie.

De liberale regering gaf eerst weinig hulp aan de zieken en armen. Ook maakte ze geen wetten om de situatie van de arbeiders te verbeteren.

De armen werden geholpen door hun familie, de kerk en rijke mensen (liefdadigheid).

Slide 26 - Diapositive

De sociale kwestie
De arbeiders probeerden ook zelf hun werk- en leefomstandigheden te verbeteren:
  • Eind 19e eeuw richtten ze vakbonden op:
verenigingen van mensen met hetzelfde beroep, die de lonen en arbeidsomstandigheden van haar leden wil verbeteren.. 
  • Streden voor hogere lonen, kortere
werktijden en de afschaffing van kinderarbeid.
  • Organiseerden, stakingen en 
demonstraties .

Slide 27 - Diapositive

Door wie werden arme arbeiders in de 19e eeuw geholpen?
A
overheid, kerk of rijke burgers
B
overheid, kerk of familie
C
overheid, rijke burgers of familie
D
familie, kerk of rijke burgers

Slide 28 - Quiz

Liberalisme draait vooral om:
A
Veiligheid
B
Vrijheid
C
Religie
D
Gelijkwaardigheid

Slide 29 - Quiz

De eerste sociale wetten
Na 1870 werkten liberalen en socialisten samen om sociale kwestie op te lossen.
Twee redenen:
  • De slechte situatie van de arbeiders.
  • De stakingen en demonstraties (liberalen wilden geen onrust).
Voorbeeld sociale wet: Kinderwet van Van Houten uit 1874.
Door sociale wetten werden rond 1900
de werk- en leefomstandigheden van arbeiders beter.

Slide 30 - Diapositive

De eerste sociale wetten
  • 1881 Eerste socialistische politieke partij 
opgericht (SDB)
  • Sociaaldemocraten wilden uitbreiding 
kiesrecht (algemeen kiesrecht). Meer politieke 
invloed arbeiders. 
  • In 1894 Sociaaldemocratische Arbeiderspartij 
(SDAP)  opgericht (leider Troelstra).  Afhankelijk van 
andere partijen.
  • Kiesrecht werd tot 1917 mondjesmaat uitgebreid.  
  • Pas in 1917 algemeen kiesrecht (mannen).


Slide 31 - Diapositive

Socialisme
Sommige mensen vonden de sociale ongelijkheid helemaal verkeerd.

Een kleine groep fabriekseigenaren was heel rijk: zij bezaten kapitaal (grondstoffen, geld machines en fabrieken). Zij kregen alle winst van de fabrieken, terwijl de arbeiders alleen hun lage loon kregen.

Vakbonden konden al deze problemen niet oplossen.


Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Hoe probeerden arbeiders in de 19e eeuw hun situatie te verbeteren?
A
Ze begonnen een revolutie.
B
Ze organiseerden stakingen en demonstraties.
C
Ze richtten politieke partijen op.

Slide 34 - Quiz

De socialisten probeerden op verschillende manieren de situatie van de arbeiders te verbeteren. Welk voorbeeld hoort hier niet bij?
A
Ze richtten politieke partijen op.
B
Ze streden voor beperkt kiesrecht.
C
Ze werkten met liberalen samen om sociale wetten te maken.
D
Ze streden voor algemeen kiesrecht

Slide 35 - Quiz