week 4 les 2 herhalingsles

Lezen 
Maak je toets eerst af, kijk hem na en dan lezen. 
timer
10:00
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen 
Maak je toets eerst af, kijk hem na en dan lezen. 
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Nog één keer oefenen voor de toets!
We beginnen met het herhalen van de zinsdelen:
pv
ow
gez
lv

Zet hem op!

Slide 2 - Diapositive

Wat is hier het onderwerp:
De jongen eet een hamburger.

Slide 3 - Question ouverte

Wat is hier het onderwerp:
In de boom zit een grote kraai.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is hier de pv?
Mijn zus hoort een vliegtuig.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is hier de pv?
Geeft Simon een pan aan Miep?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is hier het gezegde?
Ik koop een nieuwe trui.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is hier het gezegde?
Ik heb een fiets gekocht.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is hier het lijdend voorwerp?
Ik heb een fiets gekocht.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is hier het lijdend voorwerp?
Ik zet de fles cola op tafel.

Slide 10 - Question ouverte

Nu gaan we de woordsoorten herhalen.

- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoord
- voorzetsel

Slide 11 - Diapositive


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 12 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord
B
voorzetsel

Slide 13 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel

Slide 14 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 15 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 16 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord

Slide 17 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 18 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï.
A
Werkwoord (zww)
B
Voorzetsel
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï.
A
Voorzetsel (vz)
B
Werkwoord (ww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

Tot lot herhalen we de werkwoordspelling.

- tt
- vt
- voltooide tijd

Slide 21 - Diapositive

Tegenwoordige tijd

Slide 22 - Diapositive

Kies het juist geschreven woord
Koen ..... tegen de deur. (tt)
A
Botsd
B
Botst
C
Botste
D
Botsen

Slide 23 - Quiz

Verleden tijd sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd.
Het voltooid deelwoord eindigt op -en

Slide 24 - Diapositive

Kies het juist geschreven woord
Ilse .... het hele glas leeg. (vt)
A
Drinkt
B
Drinken
C
Dronk
D
Drinkte

Slide 25 - Quiz

Verleden tijd zwakke werkwoorden
1. Check de stam (dat is het hele werkwoord zonder 'en').
2. Als de stam eindigt op een medeklinker die voorkomt in 't ex-kofschip, dan plak je er een -t achter.
3. Als de laatste letter van de stam daar niet in staat, zet je er een -d achter.

Slide 26 - Diapositive

Kies het juist geschreven woord
Jullie .... gister super hard! (vt)
A
Werkten
B
Werkden
C
Werkte
D
Werken

Slide 27 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Ik .... u door naar het ziekenhuis. (tt)
A
verwees
B
verwijsde
C
verwijste
D
verwijs

Slide 28 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Het vliegtuig .... boven het weiland. (tt)
A
zweef
B
zweeft
C
zweefde
D
zweefte

Slide 29 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Marieke .... niet in een auto te rijden. (vt)
A
durfte
B
durft
C
durfde
D
durften

Slide 30 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Piet heeft dit nooit .... (vd)
A
belooft
B
beloofd
C
beloofde
D
beloofte

Slide 31 - Quiz

Johan heeft vandaag hard .... (werken)
A
werkt
B
gewerkd
C
werkte
D
gewerkt

Slide 32 - Quiz

De deur van de kast is sinds gisteren _____________.
sluiten [vt]
A
gesluit
B
sluiten
C
gesluid
D
gesloten

Slide 33 - Quiz

Tom _____________ zichzelf met een warme trui.
verwarmen [tt]
A
verwarmt
B
warmde
C
warmt
D
warmd

Slide 34 - Quiz

Vroeger _____________ Tanja daar helemaal niet van.
houden [vt]
A
houd
B
hield
C
hieldt
D
hielt

Slide 35 - Quiz

Jij _____________ vaak gelijk.
hebben [tt]
A
had
B
hebd
C
hebt
D
hebben

Slide 36 - Quiz

De kok heeft de soepkommen _____________.
vullen [vd]
A
vuldde
B
vulde
C
gevult
D
gevuld

Slide 37 - Quiz

We hebben de muur _____________.
spuiten [vd]
A
gespuit
B
gespoten
C
gespuid
D
gespooten

Slide 38 - Quiz

Afgelopen woensdag _____________ ik de kaas in stukjes.
snijden [vt]
A
sneed
B
sneet
C
gesneden
D
gesneeden

Slide 39 - Quiz