Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 90 min
Éléments de cette leçon
Leesvaardigheid
Hoofdgedachte
Slide 1 - Diapositive
Uitleg boekverslag
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan de indeling van een tekst herkennen (inleiding, middenstuk, slot).
H1 Taalweetjes
H1 Lezen opdracht 1,2
Nederlands
les 1
H1 Lezen opdracht 1, 2 maken
Klaar? laten zien, nakijken, verbeteren, laten zien
Lezen Opdracht 3* maken of ga lezen
Doel behaald?
Vragen?
H1 Lezen opdracht 1, 2 afmaken
Slide 2 - Diapositive
H1 Taalweetjes
H1 Lezen opdracht 1,2
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan de indeling van een tekst herkennen (inleiding, middenstuk, slot).
Lessonup
Lezen opdracht 4 en *5
Nederlands
les 2
Lezen opdracht 4 en *5 maken
Klaar? laten zien, nakijken, verbeteren, laten zien
Lezen of opdracht 3* maken
Doel behaald?
Vragen?
Elke les Nederlands een leesboek mee!
H1 Lezen 1,2,4,5 afmaken
Leesboek voor boekverslag uiterlijk laten controleren
Slide 3 - Diapositive
Weet je nog? Wat is oriënterend lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 4 - Quiz
Weet je nog? Wat is globaal lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 5 - Quiz
Weet je nog? Wat is precies lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 6 - Quiz
ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst.
Lees de tekst eerst oriënterend
en stel dan de vraag:
Waarover gaat de hele tekst?
Slide 7 - Diapositive
DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
Slide 8 - Diapositive
DEELONDERWERPEN
Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.
Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.
Slide 9 - Diapositive
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen
Slide 10 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld
Slide 11 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn
Slide 12 - Quiz
Een goede tekst bestaat uit
drie delen
- een inleiding
- het middenstuk (kern)
- een slot
Slide 13 - Diapositive
INLEIDING
- vertelt op een interessante en boeiende manier wat het onderwerp van een tekst is
Slide 14 - Diapositive
MIDDENSTUK (KERN)
- bestaat vaak uit meerdere alinea's
- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp
- elke alinea kan een tussenkopje hebben
Slide 15 - Diapositive
SLOT
- dit is de afronding van de tekst
- hierin staat de conclusie, de hoofdgedachte of een samenvatting met de belangrijkste zaken op een rij
Slide 16 - Diapositive
Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot
Slide 17 - Quiz
Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen
Slide 18 - Quiz
Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea
Slide 19 - Quiz
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan
Slide 20 - Quiz
Hoofd- en bijzaken
De belangrijkste informatie in een tekst
noemen we hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.
Slide 21 - Diapositive
Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken staan in kernzinnen:
- meestal de eerste of laatste zin van een alinea
- soms de tweede zin van een alinea
Bijzaken: nadere uitleg of voorbeeld.
- bijzaken herken je soms aan signaalwoorden:bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere
Slide 22 - Diapositive
Het onderwerp
Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op:
de titel
de eerste zin of de eerste alinea
een afbeelding bij de tekst
tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst
Slide 23 - Diapositive
De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen.
De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.
Om de hoofdgedachte te formuleren moet je duseerst het onderwerp bepalen.
Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.
Slide 24 - Diapositive
Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.
Slide 25 - Diapositive
Hoe vind je de hoofdgedachte?
Vraag je af wat de schrijver vertelt over het onderwerp.
Zoek in de eerste alinea of in het slot van een tekst.
De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan.
Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.
Bedenk wat de tekstsoort en het tekstdoel is, de hoofdgedachte heeft daar mee te maken.