Thema 2, week 3 Toets (goede leerdoelen)
1 / 25
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Wat is het voorzetsel
De fiets staat in het fietsenhok.
De fiets staat in het fietsenhok.
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het voorzetsel
Hij gaat naar het toilet.
Hij gaat naar het toilet.
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
werkwoord: kopen
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Ik ......... een nieuwe fiets.
Slide 13 - Question ouverte
werkwoord: lopen
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Wij ......... naar school.
Slide 14 - Question ouverte
werkwoord: gaan
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Ik ......... vroeg weg.
Slide 15 - Question ouverte
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
werkwoord: gooien
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Hij ......... de bal.
Slide 18 - Question ouverte
Slide 19 - Diapositive
"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm =
De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 20 - Quiz
"Wie is de baas van ons land."
De persoonsvorm =
De persoonsvorm =
A
is
B
de baas
C
van
D
ons land
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
Wat is de afkorting?
door middel van
Slide 23 - Question ouverte
Wat is de afkorting?
bijvoorbeeld
