1M Vergelijken en Present Simple Unit 6

1M 
Vergelijken en Present Simple Unit 6
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

1M 
Vergelijken en Present Simple Unit 6

Slide 1 - Diapositive

Comparisons (vergelijkingen)

Slide 2 - Diapositive

Comparisons

Vergelijkingen / 
Trappen van vergelijking

Slide 3 - Diapositive

Comparatives
Vergelijken

Slide 4 - Diapositive

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst

Slide 6 - Quiz

Zet de trappen van vergelijking in de juiste volgorde.
busier
busy
busiest

Slide 7 - Question de remorquage

Zet de trappen van vergelijking in de juiste volgorde.
more creative
creative
most creative

Slide 8 - Question de remorquage

Zet de trappen van vergelijking in de juiste volgorde.
better
best
good

Slide 9 - Question de remorquage

Present Simple
Wat weet je nog over de Present Simple?

Slide 10 - Diapositive

Present simple
Wat is het?
Tegenwoordige tijd
Waarvoor gebruik je het?
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
Wat doe je bij he, she, it 
Je plakt een -s achter het werkwoord

Bijv: Caitlin thinks she's the boss

Slide 11 - Diapositive

Present simple

Wat zijn de signaalwoorden van de present simple?

Slide 12 - Diapositive

present simple
  • De present simple is een vorm van de tegenwoordige tijd.
  • Je gebruikt de present simple bij gebeurtenissen die ...
  •  ... altijd
  • ... nooit 
  • ... regelmatig plaatsvinden

  • Je gebruikt de present simple ook bij feiten en                gewoontes.

Slide 13 - Diapositive

Present Simple
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 14 - Quiz

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 15 - Quiz

Je gebruikt de present simple als:
A
Iets nu bezig is
B
Iets vaak, nooit of altijd gebeurt

Slide 16 - Quiz

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 17 - Quiz

Wat hoort er bij de present simple?
A
werkwoord met ING
B
Vorm van to be
C
Shitregel
D
Infinitief + ed

Slide 18 - Quiz

Present Simple
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 19 - Quiz

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij shit! Met de shit regel.
B
Als iets nu bezig is.
C
Als iets nog moet gaan gebeuren.
D
Als iets altijd, nooit, regelmatig of een feit is.

Slide 20 - Quiz

 Sleep de woorden naar het juiste vak

Kijk naar de onderstaande woorden. Welke horen bij de present simple en welke bij de present continuous?
Present Simple
Present Continuous
Right now
Today
Never
This moment
Often
Every week

Slide 21 - Question de remorquage

Present Simple
Present Simple
Present Simple
Present Continuous
Present Continuous
Present Simple
Present Simple
I'm running
Want
Tell
Take
Say
There's
Holding

Slide 22 - Question de remorquage

Present Simple
I/you/we/they
he/she/it
I
he/she/it
you/we/they
Present Continuous
are+ww+ing
hele ww
is+ww+ing
ww+s
am+ww+ing

Slide 23 - Question de remorquage

Wanneer gebruik je de Present Simple (tegenwoordige tijd)?
een mening
een gewoonte
een feit
iets wat al is gebeurd
iets wat met enige regelmaat gebeurd

Slide 24 - Question de remorquage

Ik snap de vergelijkingen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage

Ik begrijp de Present Simple.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage