ww Faire

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis/hoteltas
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis/hoteltas
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on a fait le dernier cours?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 2 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • Wat? verbe faire 
  • Hoe? klassikaal, individueel + in tweetallen
  • Tijd? 45 minuten
  • klaar? Leren de toetsstof 
  • Lesdoel?
Aan het eind van de les:
- Ken je het werkwoord faire
- Kun je het in verschillende situaties toepassen

Slide 3 - Diapositive

Le verbe 'Faire'
Wat betekent faire?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

tu ...
A
fais
B
fait
C
font
D
faites

Slide 6 - Quiz

Sophie ...
A
fais
B
fait
C
font
D
faites

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

ai
avez
avons
as
ont
a
J'
tu
il
nous
vous
ils

Slide 9 - Question de remorquage

'Faire' au Passé Composé
J'ai 
Tu as 
Il/elle/on a 
Nous avons
Vous avez 
Ils/Elles ont
   Fait
+

Slide 10 - Diapositive

Les roues
Vervoeg het werkwoord faire in de gevraagde tijd en persoonlijk voornaamwoord.

Slide 11 - Diapositive

Faire du sport
  • Voor een sportnaam komt du/de la/de l'


Mannelijke sportnaam
(le karaté)
du
Je fais du karaté.
Vrouwelijke sportnaam
(la danse)
de la
Je fais de la danse.
Sportnaam met een klinker of stomme h
(l'athlétisme)
de l'
Je fais de l'athlétisme.

Slide 12 - Diapositive

Ik voetbal.

Slide 13 - Question ouverte

Faire + du, de la, de l', des au Présent
Je fais du foot. (le foot)
Il/elle/on fait ................................. surf.
Nous .............................. exercice de grammaire.
Tu fais ................... natation.
Vous .............................. .
Ils/elles ................................ un projet.
timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Les exercices
- Schrijf nu zelf een stukje met het werkwoord 'faire' --> p.165
- Schrijf over je vorige ideale vakantie/weekend --> gebruik P.C + phrases clés + vocabulaire.
- Maak gebruik van minimaal 30 woorden
Klaar?  Vertel je verhaal aan je tweetal + leren teststof.
timer
15:00

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive