1) Redactiesommen 8

Redactie sommen
Week 3
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Redactie sommen
Week 3

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Van een zandpad wordt 333 meter verhard met platen met een lengte van 3 meter. Hoeveel platen zijn daarvoor nodig?

Slide 3 - Question ouverte

Uitleg
333 : 3 = ...

111

Slide 4 - Diapositive

Het lukte Jill om 999 keer te springen met springtouwen. Haar vriendinnetje Milou sprong 2 keer zo vaak! Hoe vaak sprong Milou?

Slide 5 - Question ouverte

Uitleg

2 x 999  = 1998

Je kan het ook zo uitrekenen:
(2 x 1000) - ( 2 x 1) = 1998

Slide 6 - Diapositive

Je wilt 240 uitnodigingen versturen. In een pakje zitten er 8. Hoeveel pakjes moet je kopen?

Slide 7 - Question ouverte

Uitleg
240 : 8 = ... 
(denk aan 24 : 8 = 24, dus 240:8 = ...)

10 pakjes = 80
20 pakjes = 160
30 pakjes = 240
240 is precies genoeg

Slide 8 - Diapositive

Kinga en Ninthe vinden een schat met een waarde van 29.500 euro. Ze delen de buit eerlijk en krijgen dus allebei ... euro

Slide 9 - Question ouverte

Uitleg
29.500 : 2 = ...

29.000 : 2 = 14.500
500 : 2 = 250

14.500 + 250 = 14.750

Slide 10 - Diapositive

Hannah heeft 9 kilo druiven in bakjes van 0,250 kg gedaan. Hoeveel bakjes heeft ze nu in totaal?

Slide 11 - Question ouverte

Uitleg
0,250 per bakje is dus 4 bakjes per kilo.

9 kilo x 4 bakjes = 36 bakjes

Slide 12 - Diapositive

Wat is de uitkomst?

687 + 952 - 121 =

Slide 13 - Question ouverte

Uitleg
Rekenvolgorde: optellen en aftrekken van links naar rechts!

Dus:
           687   +   952    -   121   =
                   1639           -    121   = 1518

Slide 14 - Diapositive

1 liter sap kost 4,50 euro.
Wat kost 1,5 liter van dit sap?
A
6,75
B
9,25
C
6,25
D
6,50

Slide 15 - Quiz

Uitleg
1 liter kost 4,50 euro

0,5 liter kost  2,25 euro (de helft van 4,50)

4,50 + 2,25 = 6,75 euro

Slide 16 - Diapositive

1 pond= ..... gram?

Slide 17 - Question ouverte

1 kilo= ... gram?

Slide 18 - Question ouverte

1 ons= ...... gram?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is 2 kilo, 1 pond en 3 ons bij elkaar in grammen?
A
2800
B
2130
C
253
D
21330

Slide 20 - Quiz

Een baby weegt 3500 gram.
Hoeveel pond is dat?

Slide 21 - Question ouverte

Ik moet 3800 gram verdelen in zakjes van 1 ons. Hoeveel zakjes?

Slide 22 - Question ouverte

Uitleg:
1 ons = 100 gram 
De baby weegt in totaal 3800 gram (3,8 kilo)
Dus 3800 : 100 = 38 zakjes van 100 gram.

Slide 23 - Diapositive

Hoeveel liter zit er in 1 m3?
A
100 liter
B
10 liter
C
1.000 liter
D
10.000 liter

Slide 24 - Quiz

10 dm3 =...... liter?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het kommagetal van .... ?
2 cijfers achter de komma
31

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het kommagetal van ....?
51

Slide 27 - Question ouverte

Schrijf op in een breuk,
75%=

Slide 28 - Question ouverte

Schrijf op in een breuk 25%

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf op in een breuk 10%

Slide 30 - Question ouverte

Een t-shirt kost nu 10 euro. Je hebt 50% korting gekregen. Wat kostte het t-shirt eerst? ..... euro

Slide 31 - Question ouverte

Je koopt een broek met 10% korting,
de prijs was: 29,90.
Wat moet je nu betalen?
A
27,91
B
26,91
C
26,90
D
27,90

Slide 32 - Quiz

Vereenvoudigen van een breuk:
Breuken moet je vaak zo klein mogelijk opgeschrijven.

Voorbeeld:

12
6
3
1
24
12
6
2

Slide 33 - Diapositive

Maak de breuk zo klein mogelijk.

164

Slide 34 - Question ouverte

Maak de breuk zo klein mogelijk

124

Slide 35 - Question ouverte

Je wilt een fles deodorant kopen.
Normaal kost deze 3,15
Het is nu 3 halen, 2 betalen. Wat kost een fles nu gemiddeld?

Slide 36 - Question ouverte

Klaar!!!!!

Slide 37 - Diapositive