Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
Aan het einde van de les:
1. kun je een NWG en in een zin benoemen
2. weet je wat een koppelwerkwoord is
3. weet je dat een NWG bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
Slide 2 - Diapositive
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord
vb: De jongen is gisteren ontzettend boosgeworden
Slide 3 - Diapositive
Koppelwerkwoorden
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)
Slide 4 - Diapositive
Ezelsbruggetje koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS +HDV
Slide 5 - Diapositive
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 6 - Diapositive
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? IEMAND/IETS 'IS' IETS? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 7 - Diapositive
Naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Diapositive
Voorbeeldzin
zin: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 1: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 2: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 3: Pieter is nooit ziek geweest.
nwg = is (ziek) geweest
(is + geweest = werkwoordelijk deel en ziek = naamwoordelijk deel)
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Welk van de onderstaande woorden kan geen koppelwerkwoord zijn.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen
Slide 12 - Quiz
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Mijn vriend wordt leraar.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 14 - Quiz
Hij gaat naar huis.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quiz
De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 16 - Quiz
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 17 - Quiz
Welk gezegde? Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 18 - Quiz
Ik snap nu het WG en NG
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quiz
Nu zelf aan de slag...
Cursus Grammatica zinsdelen -
Paragraaf 3: Naamwoordelijk gezegde - lezen theorie (blz. 210) en maken opdracht 1 en 2 – blz. 210 - 211