'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Verwijzen
'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
Slide 1 - Diapositive
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden
Slide 2 - Diapositive
De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden
Slide 3 - Diapositive
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden
Slide 4 - Diapositive
Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs zijn ook onzijdig.
Slide 5 - Diapositive
Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Vrouwelijk zijn: - vrouwelijke dieren of personen
- de-woorden op de
volgende uitgangen:
Slide 6 - Diapositive
Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.
Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.
Slide 7 - Diapositive
Pak blz. 156 erbij en pak je Chromebook.
Slide 8 - Diapositive
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 9 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 10 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De methode
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 11 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Katje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 12 - Quiz
Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
goedheid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 13 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 14 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De eenheid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 15 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De steward
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 16 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig? verloting
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 17 - Quiz
gezondheid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 18 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De kwantiteit
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 19 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De hond
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 20 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Het hondje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 21 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Nederland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Vidéo
Let op!
Het verwijswoord hengebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 24 - Diapositive
Hun of hen?
A
Het is hen probleem.
B
Het is hun probleem.
Slide 25 - Quiz
Wat bezielde hun/hen om dat te doen?
A
hun
B
C
hen
Slide 26 - Quiz
Hun of hen?
A
Hij geeft hun advies.
B
Hij geeft hen advies.
Slide 27 - Quiz
Zij/hen/hun kiezen dat boek voor zij/hen/hun.
A
Zij/hun
B
Hun/ hun
C
Zij/hen
D
Hun/ hen
Slide 28 - Quiz
"Hulpverleners kunnen ------- niet goed bereiken."
Is het 'hen' of 'hun'?
A
hen
B
hun
Slide 29 - Quiz
Let op!
Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin: Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
Verwijswoorden - wat
Slide 30 - Diapositive
Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-manbij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
Verwijswoorden - dieren/mensen
Slide 31 - Diapositive
Alles wat/dat hij doet, doet hij goed.
A
dat
B
wat
Slide 32 - Quiz
De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij
Slide 33 - Question de remorquage
Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie
Slide 34 - Question de remorquage
Mijn moeder is kwaad, wat/ dat ik trouwens niet terecht vind.
A
wat
B
dat
Slide 35 - Quiz
De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen
Slide 36 - Quiz
Welk geslacht heeft het woord?
het huisje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk &
vrouwelijk
D
onzijdig
Slide 37 - Quiz
Dat is het mooiste boek wat/dat ik ooit heb gelezen
A
wat
B
dat
Slide 38 - Quiz
Is dit woord mannelijk vrouwelijk of onzijdig? De kip
A
Mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 39 - Quiz
H1 Bijvoeglijke bijzin (blz. 28)
H1 Betrekkelijk voornaamwoord (blz. 30)
H2 Samentrekking (blz. 60)
H2 Onbepaald voornaamwoord (blz. 62)
H3 Verwijzen (blz. 92)
(H5 Lastig te benoemen woorden (blz. 156))
Slide 40 - Diapositive
Waar wil je volgende week mee oefenen?
Niks, ik ben er klaar voor
Bijvoeglijke bijzin
Betrekkelijke voornaamwoorden
Samentrekking
Onbepaald voornaamwoord
Verwijzen
Van alles wat
Slide 41 - Sondage
Heb je een specifieke hulpvraag over de lesstof? Zo ja, stel hem hieronder.
Slide 42 - Question ouverte
Zelf aan de slag!
Wat? Maak oefeningen uit de online methode of maak een samenvatting.
Hulp? het boek, je buurman of buurvrouw en ik loop rond.