4.4 Vermogen

4.4 Vermogen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

4.4 Vermogen

Slide 1 - Diapositive

H4.4 Leerdoelen
  • Je kunt met het vermogen rekenen
  • Je kunt de energie uitrekenen
  • Je kunt de kosten uitrekenen

Slide 2 - Diapositive

Het vermogen
Het vermogen is de energie die per seconde wordt omgezet.
Symbool: P (van power)
Eenheid; W (van Watt)

Het vermogen is vijf Watt.
Notatie; P = 5 W

Slide 3 - Diapositive

Formule vermogen
Het vermogen hangt af van de spanning en de stroomsterkte.

P = U x I
P = vermogen in Watt (W)
U = spanning in Volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld vermogen
  • Bereken het vermogen van een radio waarop staat; 
         230V   0,1 A
  • Geg:
         U = 230 V
         I = 0,1 A
  • Gevr:  P=?W
  • Opl:    P = U x I = 230 x 0,1 = 23 W

Slide 5 - Diapositive

Capaciteit
Als je een batterij meer gebruikt of er vloeit een grotere stroom, dan is hij sneller leeg.

Slide 6 - Diapositive

Oefenrondje

Slide 7 - Diapositive

P=U*I
Als een xbox controller 5V spanning heeft en 480mA stroomsterkte heeft, wat is dan het vermogen?
A
240 Watt
B
24 Watt
C
2,4 Watt
D
0,24 Watt

Slide 8 - Quiz

P=U*I
Als je IKEA smarthome lamp 38 mA stroomsterkte nodig heeft en 230V gebruikt, wat is dan het vermogen van de lamp?
A
8740 Watt
B
8,74 Watt
C
0,087 Watt
D
874 mWatt

Slide 9 - Quiz

P=U*I
Wanneer je laptopoplader 150 Watt vermogen gebruikt en 19,5V spanning geeft, hoeveel A stroomsterkte geeft de oplader dan?
A
7,7 A
B
77 mA
C
770 mA
D
0,77 A

Slide 10 - Quiz

Het Energie verbruik
Het Energie verbruik is de energie die gebruikt is.
Symbool: E (van energie)
Eenheid; kWh (van kilo-Watt-uur)

Het Energie verbruik is vijf kiloWattuur.
Notatie; E = 5 kWh

Slide 11 - Diapositive

Formule Energie verbruik
Het Energie verbruik hangt af van het vermogen en de tijd dat het apparaat gebruikt wordt.

E = P x t
P = vermogen in kiloWatt (kW)
E = Energie in kilo-Watt-Uur (kWh)
t = tijd in uren (h)

Slide 12 - Diapositive

Van kWh naar Joule
Van kWh naar Joule rekenen:





Dus: 1 kWh = 3,6 MJ
kWh
Joule 
E = P(kW) · t(h)
E = 1 kW × 1 h
E = 1 kWh
E = P(W) · t(s)
E = 1000 W × 3600 s
E = 3,6·106 J = 3,6 MJ

Slide 13 - Diapositive

kWh-prijs
Energiebedrijven hanteren een kWh-prijs voor de geleverde energie => hier moet je mee kunnen rekenen!!!

Energiekosten = Energie x kWh-prijs
              [€]              [kWh]     [€ per kWh] 

Slide 14 - Diapositive

Wat kost dit?   (1 kwh = €0,27)
  • P = 1 kW
  • t = 3h x 365 d = 1095 h
  • E = ... kWh
  • E = P × t
  • E = 1 * 1095 = 1095 kWh
  • 1095 × 0,27 = €295,65
  • het kost €296

Slide 15 - Diapositive

Wat kost dit?   (1 kwh = €0,35)
  • P = 1 kW
  • t = 3h x 365 d = 1095 h
  • E = ? kWh
  • E = P × t
  • E = 1 * 1095 = 1095 kWh
  • 1095 × 0,35 = €383,25
  • het kost €383

Slide 16 - Diapositive

Een tv (P=50 W) staat een week continu aan. Bereken de energiekosten (1 kWh kost 22 cent)
A
1100 cent
B
7700 cent
C
€1,84
D
€184

Slide 17 - Quiz

Een strijkijzer heeft een energieverbruik van 6 kWh per maand.
1 kWh kost € 0,25.
Wat zijn de kosten voor energie per jaar voor dit strijkijzer?
A
€ 1,50
B
€18,=
C
€ 24,=
D
€ 288,=

Slide 18 - Quiz

H4.4 Leerdoelen
  • Je kunt met het vermogen rekenen
  • Je kunt de energie uitrekenen
  • Je kunt de kosten uitrekenen

Slide 19 - Diapositive