Herhaling hoofdstuk 5

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Basis
Gebruik deze LessonUp om te leren voor de toets

Vocabulary - Theme words, A Watching + C Reading
Leer Nederlands-Engels. Theme words ook Engels-Nederlands

Grammar - Prefixes & Suffixes
Voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 2 - Diapositive

in contact komen met
mening
verzinnen
opinion
headline
to connect with
commercial
to make up
to post

Slide 3 - Question de remorquage

Which picture shows the 'search' icon?
A
B
C
D

Slide 4 - Quiz

What is your 'point of view' on this?
A
B
C
D

Slide 5 - Quiz

My brother just told a 'hilarious' story!
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Which picture shows the 'comment' icon?
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

The cat is 'behind' the box.
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

My latest Tiktok post was .... (erg populair) last night!
A
headline
B
request
C
trending
D
fake

Slide 9 - Quiz

Which picture shows the 'share' icon?
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

I think learning is very 'interesting'.
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

I always ... (blokkeren) my parents on social media
A
access
B
comment
C
delete
D
block

Slide 12 - Quiz

Which picture shows the 'delete' icon?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Which picture shows a lot of 'celebrities'?
A
B
C
D

Slide 14 - Quiz

bewust zijn van
informeren
onpartijdig
to inform
objective
to record
reporter
news item
to be aware of

Slide 15 - Question de remorquage

Vertaal:
verzoek

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:
uitzenden

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
vaardigheid

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
vermoeiend

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
tientallen

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal:
gevoel

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal:
bron

Slide 22 - Question ouverte

Prefixes and suffixes
Tip:
Oefen regelmatig met deze woordjes zodat je ze herkent!
Gebruik hiervoor Quizlet (+)
Basis Quizlet link
Kader Quizlet link

Slide 23 - Diapositive

Prefixes and suffixes

Slide 24 - Diapositive

Prefixes + Suffixes
They both change the meaning of the word.

Prefixes are letters you can place before a word. 

Suffixes are letters that go at the end of a word. 

Slide 25 - Diapositive

Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord
Un = on 
Re = herhalen opnieuw

Slide 26 - Diapositive

These prefixes mean 'not' (niet
un-               used -> unused

Slide 27 - Diapositive

Re- means 'again' (opnieuw) or 'back' (terug)
act -> react
play -> replay
turn -> return
visit -> revisit

Slide 28 - Diapositive

Prefixes
ir-
re-
im-
mis-
interpret
create
regular
possible
responsible
behave
turn
mature

Slide 29 - Question de remorquage

Wat komt er voor "paint"
A
Re
B
Un

Slide 30 - Quiz

Wat komt er voor "happy"
A
Re
B
Not
C
Less
D
Un

Slide 31 - Quiz

Wat komt er voor "write"
A
Un
B
Not
C
Re
D
De

Slide 32 - Quiz

Wat komt er voor "play"
A
Mis
B
Re
C
Un
D
No

Slide 33 - Quiz

Complete the sentence with the correct prefix.

I don't trust that boy anymore. He was ...faithfull about his age.
A
re
B
dis
C
un
D
im

Slide 34 - Quiz

Complete the sentence with the correct prefix.

The paint was not on every spot. So i had to .... (paint) the whole house
A
re
B
dis
C
un
D
im

Slide 35 - Quiz

Prefixes
ir-
re-
im-
mis-
mobile
play
create
prove
inform
rational
relevant
fortune

Slide 36 - Question de remorquage

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Suffixes / Achtervoegsels
Komen achter het woord

Veranderen de betekenis van het woord
Kennen voor de toets:  -er, -ing/ -less, -full

Slide 39 - Diapositive

Suffixes
To talk about 'the person that does the action', add -er 
teach -> teacher
rap -> rapper

Slide 40 - Diapositive

Suffixes / Achtervoegsels
Met -er: degene die de actie doet: Teach(er)
Werkwoord naar zelfstandig naamwoord: Pay(ment) / Paint(ing)
Zonder iets: hair (less) = zonder haar
fear (less) = zonder angst
Bepaalde eigenschap: Speel = play = speels = playful
Colour = kleur = kleurrijk = colourful

Slide 41 - Diapositive

Let op!
Soms kunnen er achter 1 woord meerdere suffixes staan om een nieuw woord te maken

Lees dus goed de zin om te kijken om welke er gevraagd wordt

Slide 42 - Diapositive

Wat komt er achter "teach" (iemand die lesgeeft)
A
teachful
B
teachless
C
teacher
D
teaching

Slide 43 - Quiz

Wat komt er achter "draw"
A
drawless
B
drawing
C
drawer
D
drawfull

Slide 44 - Quiz

Wat komt er achter "punish" (straf)
A
punishment
B
punishless
C
punisher
D
punishing

Slide 45 - Quiz

Wat komt er achter "teach" (lesgeven)
A
teachment
B
teachless
C
teacher
D
teaching

Slide 46 - Quiz

Wat komt er achter "end" (eindigen)
A
endment
B
endless
C
ending
D
ender

Slide 47 - Quiz

Wat komt er achter "punish" (iemand die straf geeft)
A
punishment
B
punishless
C
punisher
D
punishing

Slide 48 - Quiz

Choose the suffix that changes the verb 'buy' into a person that does the action.
A
ing
B
full
C
er
D
less

Slide 49 - Quiz

Choose the suffix that changes the verb 'develop' into a person that does the action.
A
developful
B
developless
C
developer
D
developing

Slide 50 - Quiz