(WEEK21, 19-05) Articles (A/AN/THE)

Hi 3M1!

Go to Lessonup.app and enter today's code.

Let's get started on today's grammar.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hi 3M1!

Go to Lessonup.app and enter today's code.

Let's get started on today's grammar.

Slide 1 - Diapositive

Articles ("Lidwoorden" in het Nederlands)

Slide 2 - Diapositive

Articles
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 3 - Diapositive

Weet je nog wanneer je A en wanneer je AN gebruikt?

Slide 4 - Question ouverte

Articles        A / AN
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker.
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker.
a pet              a teacher            a bike
a car              a door                  a room
an ear           an investigation         an officer
an apple      an answer                     an English man

Slide 5 - Diapositive

Articles        A / AN
Let op! Deze keuze hangt niet alleen af van of je dit schrijft, maar ook of dat je het hoort.
an hour (je hoort our)
a university (je hoort juniversity)
an M&M (je hoort em&em)

Slide 6 - Diapositive

Even oefenen...

Slide 7 - Diapositive

A of AN?
artwork
A
a
B
an

Slide 8 - Quiz

A of AN?
uniform
A
a
B
an

Slide 9 - Quiz

A of AN?
FM-radio channel
A
a
B
an

Slide 10 - Quiz

A of AN?
president
A
a
B
an

Slide 11 - Quiz

Articles
A, AN en THE moet je soms wel gebruiken en soms moet je ze weglaten.

Slide 12 - Diapositive

THE 
Articles        THE
moet je gebruiken als je specifiek verwijst naar...
- een bepaald gebouw;
Yesterday I had to go to the hospital.

- een bepaald moment of jaar;
I was born in the year 2000.

Slide 13 - Diapositive

THE 
moet je gebruiken als je specifiek verwijst naar...
- een maaltijd;
The lunch we had was amazing!

- een muziek instrument.
I play the piano.
Let op! Dus niet bij sporten.
Articles        THE

Slide 14 - Diapositive

THE 
moet je niet gebruiken als je verwijst naar een willekeurig gebouw, moment of maaltijd...
Articles        THE
He sometimes skips / lunch.

Slide 15 - Diapositive

A / AN 
Articles        A / AN
moet je gebruiken bij...
- een beroep dat meerdere mensen doen;
She is a teacher.

- nationaliteiten en religies;
He is an English man.
She is a Christian.

Slide 16 - Diapositive

A / AN 
Articles        A / AN
moet je NIET gebruiken bij...
een beroep / positie dat maar één persoon kan uitvoeren.
She is Queen of England.
Trump is president of the USA.

Slide 17 - Diapositive

A / AN 
Articles        A / AN
gebruik je sowieso NOOIT bij ...
MEERVOUDEN!

Slide 18 - Diapositive

Even oefenen...

Slide 19 - Diapositive

Which one?
"We bought some cheese and ham. ... cheese was delicious."
A
A
B
The
C
X
D
An

Slide 20 - Quiz

Which one?
"Experts say that ... coffee can be good for your health."
A
A
B
The
C
X
D
An

Slide 21 - Quiz

Which one?
"... president visited our school."
A
A
B
The
C
X
D
An

Slide 22 - Quiz

Which one?
"He is ... engineer."
A
A
B
The
C
X
D
An

Slide 23 - Quiz

Which one?
"He thinks that ... love is what will save us all."
A
A
B
The
C
X
D
An

Slide 24 - Quiz


Denk je dit onderwerp nu onder de knie te hebben?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik ga er nog even mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het toch nog eens samen willen doornemen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 25 - Quiz

Finish WEEK 20 & 21!

Slide 26 - Diapositive