woordenschat Taalcompleet A1 thema 2 deel 3

Woorden thema 2 deel 3
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woorden thema 2 deel 3

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De woorden

1.bijvoorbeeld
2. vragen
3. wanneer
4. dertig
5. veertig
6. begrijpen

7. makkelijk/moeilijk
8. beginnen
9. staan
10. zien
11. zitten
12. kiezen
13. het kruisje
14. het rondje

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

bijvoorbeeld
sommige vruchten kun je lang bewaren, bijvoorbeeld appels
het kruisje
Zet een kruisje voor het woord.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

het rondje
Zet een rondje om het woord.
moeilijk/makkelijk
Ik vind piano spelen moeilijk.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

vragen
ik vraag
jij vraagt - vraag jij?
hij vraagt
zij vraagt
u vraagt
wij vragen
jullie vragen
zij vragen
begrijpen
ik begrijp
jij begrijpt - begrijp jij?
hij begrijpt
zij begrijpt
u begrijpt
wij begrijpen
jullie begrijpen
zij begrijpen

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

beginnen
ik begin
jij begint -  begin jij?
hij begint
zij begint
u begint
wij beginnen
jullie beginnen
zij beginnen
staan
ik sta
jij staat - sta jij?
hij staat
zij staat
u staat
wij staan
jullie staan
zij staan

Slide 6 - Diapositive

het eten staat op tafel
de man staat
zien
ik zie
jij ziet - zie jij?
hij ziet
zij ziet
u ziet
wij zien
jullie zien
zij zien
zitten
ik zit
jij zit - zit  jij?
hij zit
zij zit
u zit
wij zitten
jullie zitten
zij zitten

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

kiezen
ik kies
jij kiest - kies jij?
hij kiest
zij kiest
u kiest
wij kiezen
jullie kiezen
zij kiezen

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wanneer
Wanneer 
kom je?

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

dertig
veertig

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht
Maak met elk werkwoord 1 goede vraagzin:


* Denk aan de hoofdletter en aan het vraagteken.

voorbeeld
Wanneer ben je jarig?
Word je dertig jaar?
Zit jij in klas M1a?

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

begrijpen

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

beginnen

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

staan

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

zien

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

zitten

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

kiezen

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

vragen

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in:
Zet een ......... voor het woord
A
rondje
B
kruisje

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in:
Zet een ......... om het woord
A
rondje
B
kruisje

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions