les 8 medicatie

les 8 Quizvragen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
verpleegkundeMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

les 8 Quizvragen

Slide 1 - Diapositive

Welke 3 disciplines mogen medicatie voorschrijven a.d.h van ed wet BIG?
A
tandartsen, verloskundigen, nurse practioners
B
psychiaters, medisch specialisten, verpleegkundigen
C
artsen, verzorgenden, verloskundigen

Slide 2 - Quiz

Wat zijn volgens de wet Big voorbehouden handelingen?
A
medicatie en tillift bedienen
B
sonde inbrengen en medicatie toedienen
C
medicatie toedienen en sondevoeding toedienen

Slide 3 - Quiz

Wat is juist over bevoegd en bekwaamheid?
A
als je bekwaam bent, ben je daardoor bevoegd
B
als je bevoegd bent, ben je daardoor bekwaam
C
bekwaam is hetzelfde als bevoegdheid

Slide 4 - Quiz

Wanneer je bevoegd bent ben je ook automatisch bekwaam?
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Ben je volgens de wet BIG verplicht om ieder 10 jaar je opnieuw te laten registreren?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Moet een maatschappelijkezorgwerker zich volgens de wet BIG ook laten registreren?
A
ja
B
nee
C
ja om de 5 jaar

Slide 7 - Quiz

Welke wet verplicht je als client om mee te werken als je met de behandeling hebt ingestemd
A
Wet Big
B
WGBO
C
Geneesmiddelenwet

Slide 8 - Quiz

Welke wet heeft geen betrekking op het gebied van medicatie
A
geneesmiddelenwet
B
opiumwet
C
wia

Slide 9 - Quiz

Blaasspoelen is een voorbeeld van een ..........
A
risicovolle handeling
B
voorbehoudenhandeling

Slide 10 - Quiz

Een voorbeeld waarbij gewenning kan optreden is morfine
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Als de medicijnen elkaar beinvloeden
heet dat?
A
allergie
B
interactie
C
vergiftiging

Slide 12 - Quiz

Het middel antibiotica kan resistent zijn. Dit betekent dat...
A
dat je een anafylactische shock krijgt
B
de antibiotica niet aanslaat
C
dat het medicijn goed aanslaat

Slide 13 - Quiz

Welke medicatie heeft een preventieve werking
A
insuline
B
cytostatica
C
vaccinatie DKTP

Slide 14 - Quiz

Bij welk medicijn spreek je van een causale werking
A
vitamine D
B
antibiotica
C
DKTP inenting

Slide 15 - Quiz

Covid vaccinatie is een voorbeeld van
A
een causale werking
B
preventieve werking
C
substitutie werking

Slide 16 - Quiz

Vit K is een voorbeeld van
A
een profylaxe
B
substitutie
C
symptoombestrijder

Slide 17 - Quiz

Paracetamol is een voorbeeld van
A
causale werking
B
symptoombestrijder
C
profylactische werking

Slide 18 - Quiz

Miconazolnitraatzalf bestrijding van schimmelinfectie. Is een voobeeld van.....
A
curatieve werking
B
symptoombestrijding
C
preventieve werking

Slide 19 - Quiz

contrastvloeistof. Is een voorbeeld van......
A
Placebo-effect
B
Stellen van een diagnose
C
symptoombestrijding

Slide 20 - Quiz

contra indicatie betekent dat je het medicijn
A
wel mag hebben
B
niet mag hebben

Slide 21 - Quiz

Wie stelt de indicatie voor een bepaald medicijn?
A
arts
B
verpleegkundige
C
patient

Slide 22 - Quiz

Wat betekent cumulatie?
A
opeenhoping van een bepaald medicijn
B
allergische reactie
C
dat je verslaaft bent aan een medicijn

Slide 23 - Quiz

welke onderwerpen van de lessen medicatie willen jullie nog even behandelen?

Slide 24 - Carte mentale