Week 19 Kapitel 4 en herhaling 1 t/m 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Herhaling Kap 1 t/m 4

Was machen wir heute

Herhalen vraagwoorden en haben en sein.

doel: je kunt de vraagwoorden in de juiste zin zetten. 

Je kent de werkwoorden haben en sein

Blok C Seite  16 Fragewörter

Fragewörter Seite 16 Übung 7

                    

Net als in het Nederlands heb je in het duits vraagwoorden. dat zijn woorden die vaak met een
  W beginnen en aan het begin van een vraag staan. 

Was              wat

Warum        waarom

Wer               wie 

Wo                waar

Wie               hoe 

Woher          waar vandaan

haben und sein

2 werkwoorden die we ook in het Nederlands kennen, namelijk hebben en zijn. Dit zijn onregelmatige werkwoorden. Waarom?

                    

Geef de 9 persoonlijke voornaamwoorden

Wiederholung Grammatik Fragewörter

Vraagwoorden beginnen altijd met een w en staan aan het begin van een zin

wo  waar

was    wat

wer    wie

wie   hoe

warum waarom

woher waar....vandaan

Herhalingsopdrachten

Seite 168 

Opdracht 1 en 3

Seite 169

Opdracht 1 en 2

Hoe zat het ook alweer met de feesttenten?

Hoe maak je het voltooid deelwoord van wohnen?

Feesttenten-regel

Hoe gebruik je de regel?

1. Wat is de stam van het werkwoord?

2. Welk persoonlijkvoornaamwoord staat in de zin?

3. Regel ''feesttenten'' toepassen.

ich spiele Fussball. 

Maar let op!

• Als de stam eindigt op een sisklank (s, ss, ß, x, z): bij 'du' op -t

Voorbeeld: du heißt

• Als de stam eindigt op -d of -t dan bij de uitgangen -st en -t een extra -e

Voorbeeld: du antwortest, ihr redet 

https:

https:

Ich spiel..

1. spiele
2. spielen
3. spielst
4. spielt

Wir spiel..

1. spiele
2. spielen
3. spielt
4. spielst

Wo wohn.. du?

1. wohne
2. wohnst
3. wohnt
4. wohnen

Du spiel.. mit mir.

1. spiele
2. spielt
3. spielen
4. spielst

Ihr spiel.. mit dem Auto.

1. spiele
2. spielst
3. spielt
4. spielen

Geslacht: der, die of das? 

Zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een geslacht. 

Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 

mannelijk: der 

vrouwelijk: die 

onzijdig: das

mannelijk = der

mensen of dieren het mannelijke geslacht 

bijv. der Stier, der Mann, der Sohn

vrouwelijk = die

 personen en dieren van het vrouwelijk geslacht

bijv. die Kuh = de koe, die Frau, die Tochter  

 alle woorden, die eindigen op: -schaft, -heit, -ung, -keit, 

die Einheit, die Mannschaft, die Möglichkeit, die Übung 

De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk

die Laune, Die Familie, die Katze

onzijdig = das

de meeste woorden waar  "het" voor staat in het Nederlands, zijn in het Duits das woorden

das Mädchen, das Jahr, das Schaf 

woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 

bijv. das Männchen = het mannetje, das Kindlein = het kindje 

Der, die oder das?
... Bruder

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

... Haus = het Huis

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?
... Mutter

1. der
2. die
3. das

Herhalingsopdrachten

Seite 170

Opdracht  1 en 3

Seite 171

Opdracht 1 en 2

Classroom:

Extra opdracht haben en sein

Extra opdracht regelmatige werkwoorden