Ww -er -re -ir + passé composé HV3

Révision verbes au présent et au p.c.
Bienvenue en classe !
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Révision verbes au présent et au p.c.
Bienvenue en classe !

Slide 1 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden - Présent 
In het Frans zijn er 3 soorten werkwoorden:
  • werkwoorden op -er
  • werkwoorden op -re
  • werkwoorden op -ir
  • Regel voor vervoegen in de présent (tegenwoordige tijd):
  • stam + de juiste uitgang erachter 
  • Stam = -er/-re/-ir eraf halen

Slide 2 - Diapositive

§10.1 Werkwoorden op -er (parler)
In de présent vervoeg je door eerst de stam te maken:
1. Haal -er van het werkwoord af : stam = parl
2. Plak de juiste uitgang erachter :
je parle              nous parlons
tu parles                vous parlez
il/elle parle             ils/elles parlent
on parl                                 

Slide 3 - Diapositive

§10.2 Werkwoorden op -re (vendre)
In de présent vervoeg je door eerst de stam te maken:
1. Haal -re van het werkwoord af : stam = vend
2. Plak de juiste uitgang erachter :
je  vends                 nous  vendons
tu  vends                  vous  vendez
il/elle  vend        ils/elles  vendent
on   vend                                  

Slide 4 - Diapositive

§10.3 Werkwoorden op -ir (choisir)
In de présent vervoeg je door eerst de stam te maken:
1. Haal -ir van het werkwoord af : stam = chois
2. Plak de juiste uitgang erachter :
je  choisis       nous  choisissons
tu  choisis       vous  choisissez
il/elle  choisit        ils/elles  choisissent
 on  choisit                                       

Slide 5 - Diapositive

je (demander)
A
je demand
B
je demande
C
je demands
D
je demandes

Slide 6 - Quiz

tu (punir)
A
tu punissons
B
tu punit
C
tu punis
D
tu punez

Slide 7 - Quiz

il (entendre)
A
il entendre
B
il entendez
C
il entendons
D
il entend

Slide 8 - Quiz

on (choisir)
A
on choisis
B
on choisi
C
on choisit
D
on choises

Slide 9 - Quiz

nous (parler)
A
nous parle
B
nous parlons
C
nous parles
D
nous parlez

Slide 10 - Quiz

vous (perdre)
A
vous perdre
B
vous perdez
C
vous perdrez
D
vous perdons

Slide 11 - Quiz

elles (chanter)
A
elles chantes
B
elles chanten
C
elles chante
D
elles chantent

Slide 12 - Quiz

§10.1 010.3 Regelmatige werkwoorden - Passé composé:
  • Voltooid verleden tijd 
  • bestaat uit 2 werkwoorden: 
  • 1. hulpwerkwoord (avoir of être)
  • 2. voltooid deelwoord,  regels:
  • stam + é (bij ww eindigend op -er)
  • stam + u (bij ww eindigend op -re)
  • stam + i (bij ww eindigend op -ir)

Slide 13 - Diapositive

Zet in de passé composé
Elles (parler)
A
elles ont parlent
B
elles ont parlé

Slide 14 - Quiz

Zet in de passé composé
Il (vendre)
A
Il a vendru
B
il a vendu

Slide 15 - Quiz

Zet in de passé composé
Je (choisir)
A
j'ai choisi
B
j'ai choisis

Slide 16 - Quiz

Zet in de passé composé:
Nous (travailler) à la plage
-schrijf de hele zin op-

Slide 17 - Question ouverte

Mettez au passé composé:
ils (choisir) le dépliant
-schrijf de hele zin op-

Slide 18 - Question ouverte

Mettez au passé composé:
Vous (vendre) la valise
-schrijf de hele zin op-

Slide 19 - Question ouverte

Zet in de passé composé:
Ils (aimer) faire du rafting
-schrijf de hele zin op-

Slide 20 - Question ouverte

Maak 2 Franse zinnen met een werkwoord op -er in de passé composé (bv. regarder, marcher, écouter, parler, oublier, donner etc...)

Slide 21 - Question ouverte

§8.5 Onregelmatige werkwoorden:
  • §8.5.1 aller = gaan 
  • §8.5.2 avoir = hebben
  • §8.5.4 être = zijn
  • §8.5.5 faire = doen/maken
  • etcetera

Slide 22 - Diapositive

Wat is het verschil tussen het gebruiken van een regelmatig werkwoord en het gebruiken van een onregelmatig werkwoord?

Slide 23 - Question ouverte

Dus: onregelmatige werkwoorden hebben geen regel om te kunnen vervoegen. Hoe weet je dan hoe je deze werkwoorden moet vervoegen?

Slide 24 - Question ouverte

Je hebt AVOIR al in de Présent geleerd. In de PC heb je het volt. deelwoord nodig. Wat is in het Frans het volt. deelwoord van het werkwoord HEBBEN?

Slide 25 - Question ouverte

Je hebt ÊTRE al in de Présent geleerd. In de PC heb je het volt. deelwoord nodig. Wat is in het Frans het volt. deelwoord van het werkwoord ZIJN?

Slide 26 - Question ouverte

J'/Je (passer, p.c.) un examen

-Schrijf de hele zin op-

Slide 27 - Question ouverte

La baleine (avoir, p.c.) de la chance

-schrijf de hele zin op-

Slide 28 - Question ouverte

Vous (être, p.c.) en retard

-schrijf de hele zin op-

Slide 29 - Question ouverte

La fin du cours

Slide 30 - Diapositive