NT2 Vraagwoorden

Zebra 1 november
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Zebra 1 november

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
- Uitleg 
> Ochtend, middag, avond, nacht
> vraagwoorden 

- Zelf werken + toets voor Kesha

Slide 2 - Diapositive

Eerst nieuwe rooster

Slide 3 - Diapositive

's ochtends / 's morgens
in de ochtend / als het ochtend is (06.00 - 12.00 uur)
in de morgen / als het morgen is
Zij staat 's ochtends om half zeven op.

Slide 4 - Diapositive

's middags
in de middag / als het middag is (12.00 - 18.00 uur)
Wij lunchen 's middags om 12.30 uur.

Slide 5 - Diapositive

's avonds
in de avond / als het avond is (18.00 - 0.00 uur)                                  
's Avonds is de kerk mooi verlicht.                        
Ik kijk 's avonds graag televisie.                  

Slide 6 - Diapositive

Vraagwoorden zijn:
wie - wat - hoe- waar- 
hoe laat - waarom - 
wanneer en welke 

Slide 7 - Diapositive

's nachts
in de nacht / als het nacht is (0.00 - 06.00 uur)
Mijn vriend werkt 's nachts. Overdag slaapt hij.

Slide 8 - Diapositive

VRAAGWOORDEN

Slide 9 - Diapositive

Je wilt een vraag stellen.

Gebruik een vraagwoord!

Slide 10 - Diapositive

Een vraagwoord gebruik je om een vraag te maken.

Slide 11 - Diapositive

Ken je al een paar vraagwoorden misschien?

Slide 12 - Carte mentale

Vraagwoorden zijn:
wie - wat - hoe- waar- 
hoe laat - waarom - 
wanneer en welke 

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

WIE vraagt naar:
A
personen
B
reden
C
dingen
D
op wat voor manier

Slide 15 - Quiz

WAT vraagt naar
A
personen
B
een plaats
C
dingen
D
een tijd

Slide 16 - Quiz

HOE vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
de reden

Slide 17 - Quiz

HOE LAAT vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
het aantal

Slide 18 - Quiz

WAAR vraagt naar
A
een reden
B
een manier
C
een plaats
D
de tijd

Slide 19 - Quiz

WAAROM vraagt naar
A
een plaats
B
een reden
C
een leeftijd
D
om hoe laat

Slide 20 - Quiz

WANNEER
A
een jaartal
B
ochtend, middag of avond
C
een dag
D
een tijd in iemands leven

Slide 21 - Quiz

Hoe heet je? 
Anna.
Hoe gaat het ermee? 
Goed en met jou?
Hoe laat is het nu? 
Kwart over drie.

Slide 22 - Diapositive

Zinnen met een vraagwoord:
Waarom ga je naar school?
Wie gaat naar de film?
Wanneer gaat hij naar zijn oma?
Wat gaan jullie doen?
Hoe maak je pannenkoeken?
Waar ligt Amsterdam?

Slide 23 - Diapositive

Volgorde:

1 vraagwoord
2 werkwoord
3 persoon / ding / dier 
4 de rest

Slide 24 - Diapositive

Vraag naar de reden dat
Mouna te laat is

Slide 25 - Question ouverte

Vraag om welke tijd de les begint.

Slide 26 - Question ouverte

Vraag welke persoon te laat is.

Slide 27 - Question ouverte

Vraag op welke dag
de vakantie begint.

Slide 28 - Question ouverte

... gaat naar het zwembad?
A
Wat
B
Wie
C
Waar
D
Hoe

Slide 29 - Quiz

... is je tas?
A
Wanneer
B
Wat
C
Wie
D
Waar

Slide 30 - Quiz

... begint de les?
A
Hoe laat
B
Welke
C
Wanneer
D
Wie

Slide 31 - Quiz

... boeken wil je lezen?
A
Welke
B
Waar
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 32 - Quiz

... broers en zussen heb je?
A
Waar
B
Wat
C
Hoeveel
D
Wie

Slide 33 - Quiz

... is de docent?
A
Waar
B
Welke
C
Wie
D
Wat

Slide 34 - Quiz

... wil je eten?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Waar

Slide 35 - Quiz

... is het station?
A
Waar
B
Wie
C
Wat
D
Hoe

Slide 36 - Quiz

... ga je naar school?
A
Waar?
B
Waarom?
C
Wie?
D
Wat?

Slide 37 - Quiz

vragen?

Slide 38 - Diapositive