Klas 2V Hoofdstuk 4 Paragraaf 3

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Klas 2V Hoofdstuk 4 Paragraaf 3

Planning:

Terugblik

Herhaling/oefenen

Uitleg

Bouwen

Voor het laten branden van een lampje heb je nodig:

1. Draadjes en een spanningsbron
2. Draadjes en een stroommeter
3. Alleen draadjes
4. Alleen een spanningsbron

Met een schakelaar kun je een stroomkring verbreken

1. Waar
2. Niet waar

Een geleider laat...

1. Stroom door
2. Geen stroom door

Een isolator laat...

1. Stroom door
2. Geen stroom door

Hout is een Isolator

1. Waar
2. Niet waar

Zilver is een geleider

1. Waar
2. Niet waar

Plastic is een geleider

1. Waar
2. Niet Waar

Papier is een isolator

1. Waar
2. Niet waar

Het symbool van Stroomsterkte is I

1. Waar
2. Niet waar

Het symbool van spanning is V

1. Waar
2. Niet waar

De eenheid van spanning is Volt

1. Waar
2. Niet waar

De eenheid van Stroomsterkte is Ampere

1. Waar
2. Niet waar

Grootheid	Symbool	Eenheid	Symbool
Stroomsterkte	I	Ampère	A
Spanning	U	Volt	V

Omreken ampère/milliampère

Het symbool van stroomsterkte: I

De eenheid: A

1 A = 1000 mA

1 m A = 0,001 A

Opdracht

25 mA = ..... A

1.2 A = ..... mA

12000 mA = ..... A

0.001 A = ..... mA

Batterijen rekenen

Staan ze in de goed richting:

Tel ze bij elkaar op

Staan ze in tegenovergestelde richting:

Trek ze van elkaar af

De stroom gaat altijd van plus (+) naar min (-)

1.5 V

1.5 V

1.5 V

1.5 V

1.5 V

1.5 V

1.5 V

9 V

+                 -   +                 -

+                 -   +                 -    -                  +

+                 -   -                 +    -                  +

Spanningsbronnen

Serie schakelingen

1 lampje stuk, stroomkring verbroken

Stroomsterkte overal even groot

Spanning wordt verdeelt over lampjes

Parallel schakeling

Elk lampje kan individueel aan of uit

Spanning overal even groot

Stroomsterkte wordt verdeelt over lampjes

Bouwen

0.7 A is gelijk aan...

1. 70 mA
2. 700 mA
3. 70000 mA
4. 70 A

Hoeveel volt staat er over een stopcontact?

1. 200
2. 230
3. 50
4. 1000

Bij een serieschakeling wordt de stroom verdeelt

1. Waar
2. Niet Waar

Bij een parallel schakeling is de spanning overal gelijk

1. Waar
2. Niet waar

Batterijen in dezelfde richting moet je bij elkaar optellen

1. Waar
2. Niet waar

Je hebt 4 batterijen van 1.5 volt. 1 van de 4 staat anders geschakeld, hoeveel volt heb je?

1. 1.5
2. 3
3. 4.5
4. 6

Huiswerk

§4.1: 1, 3, 5, 7

§4.2: 1, 2, 4, 5, 6, 7, 10

§4.3: 1, 2, 3, 6, 7