Inwendig: in je lichaam /
uitwendig: aan de buitenkant van je lichaam.
(Rautek) greep: iets of iemand vasthouden.
Oververhitting: het te warm hebben, heel heet.
Circulerend: rondgaan, bloed gaat rond in je lichaam, het circuleert.
Kneuzing: een erg zere plek, vaak blauw, niet gebroken!
Verstuiking: als je enkel dubbelklapt of je pols.