Modalverben verleden tijd

Modalverben
Präteritum = verleden tijd
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Modalverben
Präteritum = verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Welke modale werkwoorden ken je?
Graag in het Duits natuurlijk...

Slide 2 - Question ouverte

Modalverben = Modale werkwoorden 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Modale werkwoorden verleden tijd


(können)
ich
konn-te
du
konn- test 
er/sie/es
konn-te
wir
konn- ten
ihr
konn - tet 
sie/Sie
konn - ten

Slide 6 - Diapositive

 Modalverben verleden tijd

opdracht 1


Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 7 - Diapositive

Er ________ das Buch nicht finden.
A
konn
B
Könn
C
konnte
D
könnte

Slide 8 - Quiz

Die Lehrerin sagte, ihr _______ die Hausaufgaben machen!
A
solltet
B
musstet
C
sollet
D
müsset

Slide 9 - Quiz

Hausaufgaben _______ gemacht werden!
A
müssten
B
müten
C
mussten
D
muten

Slide 10 - Quiz

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 11 - Quiz

Gestern ……….. wir leider nicht
(können)
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten

Slide 12 - Quiz

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 13 - Quiz

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)
A
durfte
B
dürfe
C
durften
D
dürfte

Slide 14 - Quiz

Warum .... du vorige Woche nachsitzen (nablijven)?
A
musste
B
musstest
C
müsstest
D
musst

Slide 15 - Quiz

Wir .... nicht, dass man eine Fahrkarte braucht!
A
wusstest
B
wissen
C
wussten
D
wüssten

Slide 16 - Quiz

 Modalverben verleden tijd

opdracht 2


Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 17 - Diapositive

timer
0:25
Ich ........... früher immmer um 22 Uhr zu Hause sein.
Vorige Woche .................. ich nicht in die Disko gehen, weil ich schlechte Noten hatte.
Als Kind ................ ich  schon sehr gut schwimmen.
Gestern ............. ich Eis essen bei der Eisdiele in Nordhorn. 
durfte
musste
konnte
wollte

Slide 18 - Question de remorquage

Opdracht 3
Zet elk werkwoord op de juiste plek en maak een verleden tijd van het Modalverb.

Slide 19 - Diapositive

timer
0:25
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
konntest
konnte
konnten
konnten
konntet
konnte

Slide 20 - Question de remorquage

Zet het Modalverb in de verleden tijd, type alleen de juiste vorm van het Modalverb:

Ihr dürft euere Bücher nicht vergessen.

timer
0:25
timer
0:25

Slide 21 - Question ouverte

Zet het Modalverb in de verleden tijd, type alleen de juiste vorm van het Modalverb:

Klaus kann sein Handy nicht finden.

timer
0:25
timer
0:25

Slide 22 - Question ouverte

Opdracht 4
Vertaal het Modalverb en zet het in de juiste vorm.

Slide 23 - Diapositive

Ich .... gestern leider nicht mitgehen. (kunnen v.t.)

Slide 24 - Question ouverte

Ihr .... vorige Woche doch nach Moviepark fahren? (willen v.t.)

Slide 25 - Question ouverte

Klaus .... vorige Woche doch nach Moviepark fahren? (willen v.t.)

Slide 26 - Question ouverte

.... du das Deutsch die meist gesprochene Muttersprache in Europa ist? (weten v.t.)

Slide 27 - Question ouverte

Nein, das .... ich nicht. (weten v.t.)

Slide 28 - Question ouverte

Er .... sehr viel üben für Mathe. (moeten v.t.)

Slide 29 - Question ouverte

Und ihr? .... ihr auch viele Hausaufgaben machen. (moeten v.t.)

Slide 30 - Question ouverte

Lesdoel bereikt?
Je kunt de modale werkwoorden toepassen.
A
Ja, ik kan het!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 31 - Quiz

Noem minst drie
modale werkwoorden verleden tijd
in het Duits

Slide 32 - Carte mentale

Ik ken de verleden tijd van de modalverben, ik kan ze óók vertalen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

(Haus)-aufgabe: 
Neue Kontakte 
Seite 106 - 110 
Aufgabe 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24


Slide 34 - Diapositive

Ende
Ende

Slide 35 - Diapositive