Begrippen Mens en Zorg blok 6

Begrippen Mens & Zorg
Blok 6 


doe de quiz en schrijf de juiste betekenis op jouw begrippenlijst
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
Gezondheidzorg & WelzijnVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Begrippen Mens & Zorg
Blok 6 


doe de quiz en schrijf de juiste betekenis op jouw begrippenlijst

Slide 1 - Diapositive

Gezondheidscentrum
A
Speelpaleis voor kinderen
B
Gebouw waar alleen de huisarts zit
C
Gebouw waar meerdere soorten zorg te krijgen zijn
D
Gebouw waar je kan winkelen

Slide 2 - Quiz

Praktijkondersteuner
A
Iemand die helpt en begeleidt in de praktijk
B
Iemand die de telefoon opneemt in de praktijk
C
Iemand die de hele praktijk schoonmaakt
D
Iemand die niks doet in de praktijk

Slide 3 - Quiz

Spoedgeval
A
Spoed
B
Geval
C
Niks ernstigs
D
Noodgeval

Slide 4 - Quiz

Persoonlijke verzorging
A
Lekker makeuppen
B
De verzorging van jezelf
C
Slecht eten
D
Relaxen

Slide 5 - Quiz

Verpleegtechnische handeling
A
Werkzaamheden van de dokter
B
Werkzaamheden van de docent
C
Werkzaamheden van een verpleegkundige
D
Werkzaamheden van een helpende

Slide 6 - Quiz

Bloeddruk
A
Druk van het bloed in de slagaderen
B
Druk van het bloed in de aderen
C
Druk van het bloed in je hersenen
D
Druk van het bloed in je organen

Slide 7 - Quiz

Urine
A
Poep
B
Plas
C
Eten
D
Drinken

Slide 8 - Quiz

Blaasontsteking
A
Een overgroei aan bacteriën in de blaas
B
Heel veel plassen

Slide 9 - Quiz

Hoornagels
A
Dunne nagelplaat
B
Verdikte nagelplaat
C
Normale nagelplaat

Slide 10 - Quiz

Ingegroeide nagel
A
Nagel die uit de huid groeit
B
Nagel die in de huid groeit

Slide 11 - Quiz

Contra-Indicatie
A
Een behandeling of onderzoek wordt niet uitgevoerd
B
Een behandeling of onderzoek wordt juist wel uitgevoerd
C
Geen reden voor uitstel
D
Dit betekend niks in de zorg

Slide 12 - Quiz

EPD
A
Engels papier dossier
B
Eerst polijsten
C
Elektronisch patiënten dossier
D
Elektronisch papieren dossier

Slide 13 - Quiz

ZIS
A
Ziekenhuisinformatiesysteem
B
Ziek is super
C
Ziekenhuis installatie

Slide 14 - Quiz

Zorgtechnologie
A
techniek die wordt ingezet om de kwaliteit te verzwaren
B
techniek die wordt ingezet om de kwaliteit te verbeteren
C
techniek alleen voor jongeren in de zorg
D
techniek alleen voor ouderen in de zorg

Slide 15 - Quiz

Domotica
A
Elektronische of digitale hulpmiddelen voor thuis
B
elektronische hulpmiddelen voor thuis
C
digitale hulpmiddelen in het ziekenhuis
D
alle ADL hulpmiddelen voor thuis

Slide 16 - Quiz

Residentiele jeugdzorgvoorziening
A
hier verblijven ouderen die niet meer zelfstandig wonen
B
hier blijven jongeren die niet meer zelfstandig wonen
C
hier verblijven jongeren dag en nacht buiten hun eigen omgeving
D
jongeren mogen hierbij de instelling niet verlaten

Slide 17 - Quiz

kneuzing
A
een lichaamsdeel is gebroken
B
een lichaamsdeel raakt bekneld

Slide 18 - Quiz

Botbreuk
A
een bot is voor een deel of geheel gebroken
B
een bot is voor een gedeelte gebroken
C
een bot is in zijn geheel gebroken

Slide 19 - Quiz

Ontwrichting
A
er zit een scheurtje in je bot
B
er zit een scheurtje in je spier
C
Twee bot uiteinden zijn van elkaar verschoven

Slide 20 - Quiz

Open botbreuk
A
Je hebt een botbreuk en deze is zichtbaar door een open wond
B
je hebt een botbreuk veroorzaakt door een wond

Slide 21 - Quiz

Medicijn
A
alle groenten die wij dagelijks eten
B
is een geneesmiddel
C
is een vitamine pil
D
wordt alleen gegeven door een (huis) arts

Slide 22 - Quiz

gebruiksaanwijzing
A
een voorschrift waarin staat hoe je het moet gebruiken
B
een voorschrift waarin staat waar je het kunt kopen
C
hierin staat beschreven wanneer je het moet vervangen

Slide 23 - Quiz

Oraal
A
Medicijnen via de Anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een spuit
D
Medicijnen via de Mond

Slide 24 - Quiz

subcutaan
A
Medicijn door middel van een spuit in de huid
B
medicijn door middel van een spuit onder de huid
C
medicijn door middel van een spuit in je spieren
D
medicijnen innemen via de longen

Slide 25 - Quiz

intramusculair
A
Medicijn door middel van een spuit in de huid
B
medicijn door middel van een spuit onder de huid
C
medicijn door middel van een spuit in je spieren
D
medicijnen innemen via de longen

Slide 26 - Quiz

Intraveneus
A
Medicijn door middel van een spuit in de huid
B
medicijn door middel van een spuit onder de huid
C
medicijn door middel van een spuit in je spieren
D
medicijnen innemen via de longen

Slide 27 - Quiz

Dermaal
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 28 - Quiz

inhalatie
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 29 - Quiz

Rectaal
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 30 - Quiz

Diabetes mellitus
A
ziekte waarbij de alvleesklier te weinig insuline aanmaakt
B
Ziekte waarbij je spieren langzaam zwakker worden
C
ziekte waarbij je botte brozer worden (minder sterk)
D
Ziekte waarbij de lever te weinig insuline aanmaakt

Slide 31 - Quiz

Insuline
A
Hormoon dat de temperatuur regelt
B
Hormoon dat de lichaamsgroei regelt
C
Hormoon dat de bloedsuikerspiegel regelt

Slide 32 - Quiz

Insuline
A
Hormoon dat de temperatuur regelt
B
Hormoon dat de lichaamsgroei regelt
C
Hormoon dat de bloedsuikerspiegel regelt

Slide 33 - Quiz

heb je alle begrippen overgenomen?

Slide 34 - Question ouverte