2F Mittwoch, den 26 Juni Modalverben Kapitel 8 voorzetsels 4e en 3e naamval
Mittwoch, den 26. Juni 2024
Willkommen
Ziele
Machen Aufgaben
Üben Grammatik: Personal- und Fragepronomen
Üben Gramamtik: Modalverben
Hausaufgaben Woche 26
Zum Schluss
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Mittwoch, den 26. Juni 2024
Willkommen
Ziele
Machen Aufgaben
Üben Grammatik: Personal- und Fragepronomen
Üben Gramamtik: Modalverben
Hausaufgaben Woche 26
Zum Schluss
Slide 1 - Diapositive
Ziele
Du lernst die Präpositionen im vierten und dritten Fall.
Du lernst die Personal- und Fragepronomen im vierten und dritten Fall.
Slide 2 - Diapositive
Machen Aufgaben
Aufgaben 24 und 25 Seite 46
Aufgaben 21 und 22 Seite 116
Aufgaben 23 und 24 Seite 117
timer
1:00
Slide 3 - Diapositive
Üben Personalpronomen und Fragepronomen
im dritten und vierten
Slide 4 - Diapositive
Extra oefenen LessonUp K8
Modalverben
t/m slide 6
Slide 5 - Diapositive
Hausaufgaben Woche 26
Lernen Grammatik Seiten 61-62 + 133-134 + aantekeningen voorzetsels derde en vierde naamval en het persoonlijk en vragend voornaamwoord.
Machen:
Aufgaben 24 und 25 Seite 46
Aufgaben 21 und 22 Seite 116
Aufgaben 23 und 24 Seite 117
Slide 6 - Diapositive
Noteer in je schrift!!!
Vervoeg het volgende zwakke werkwoord:baden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Laat naast dit werkwoord voldoende ruimte voor een 'Modalverb'.
Slide 7 - Diapositive
Möchten
Stam eindigt op een t!!
Ezelsbruggetje: eindigt de stam op een d/t begint de uitgang altijd met een e. Deze regel geldt ook voor möchten, maar.....
Uitzondering op uitgang:
bij er/sie/es/man → niet et → e als uitgang
er/sie/es/man möchte er/sie/es/man antwortet
Slide 8 - Diapositive
Modalverben:
Modale hulpwerkwoorden (modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.
Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.
In het Duits zijn er ook modale hulpwerkwoorden (modalverben) zoals bijvoorbeeld: willen, können, müssen, mögen, sollen en dürfen.
Slide 9 - Diapositive
Modalverben
Wat is het verschil tussen stam zwakke werkwoorden en Modalverben?
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden wordt de stam anders bij Modalverben?
Wat zijn de verschillen tussen het vervoegen van Modalverben en zwakke werkwoorden?
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden is er dus géén uitgang achter de stam?
Welke aandachtspunten zijn er nog te vertellen m.b.t. Modalverben?
Wat betekenen de Modalverben?
Slide 10 - Diapositive
Modalverben Präsens
De Duitse Modalverben verschillen in twee belangrijke opzichten van de gebruikelijke vervoeging van zwakke werkwoorden:
de enkelvoud: ich, du, er, sie, es krijgt de stam een klinkerwisseling. Bijv. 'ich kann' en 'wir können', 'er weiß, wir wissen'
bij ich en er, sie, es krijg je géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!').
extra bij wissen => enkelvoudßin plaats van ss
Slide 11 - Diapositive
Beachtungswerte Punkte Modalverben und möchten
Wat kun je vertellen over de stam van Modalverben?
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de stam?
Bij welk Modalverb veranderd de stam niet bij enkelvoud?
Wat kun je vertellen over de uitgang van Modalverben?
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden is er geen uitgang bij Modalverben?