synoniem/omschrijving

TH1B - maandag 13 juni







Welkom! Pak alvast je spullen voor je!
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

TH1B - maandag 13 juni







Welkom! Pak alvast je spullen voor je!

Slide 1 - Diapositive

Kies een fragment uit op Classroom
en lees deze. 

LET OP: in totaal lees je 3 fragmenten
in deze periode!e

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Lesprogramma
1. Lezen 
2. Herhaling presentatie- opdracht
3. Aan de slag
4. Afsluiting

Slide 3 - Diapositive

Programma
Di: LOS-dag -> geen les
Wo: LOB-verslag

Volgende week
Ma + di: presentaties

Slide 4 - Diapositive

Presentatieopdracht
Keuze 1: poster EN PowerPoint
Keuze 2: vlog EN PowerPoint

Opbouw van de presentatie:
- Intro: voorstellen + waar gaat de presentatie over
- Inhoudsopgave
- Deel 1: jouw leesleven tot nu toe
- Deel 2: boekfragmenten
- Deel 3: vooruitblikken in de toekomst
- Afsluiting (eventueel tips en tops / vragen)

PowerPoint
Poster of vlog

Slide 5 - Diapositive

Eisen presentatieopdracht
- De presentatie duurt ongeveer 5 minuten.
- De presentatie doe je uit je hoofd.
- De presentatie doe je in je eentje.
- Op de PowerPoint staan steekwoorden en GEEN hele zinnen.
- Op de poster staan steekwoorden en GEEN hele zinnen.
- Alle drie de onderdelen worden besproken 


Slide 6 - Diapositive


Aan de slag!




Presentatieopdracht - periode 4
Ga naar Classroom -> fictieopdracht -> presentatieopdracht TH1 periode 4 en ga aan de slag.

Wil jij in de les een poster maken, neem dan zelf de benodigdheden mee naar school (A3, stiften, potloden, schaar, lijm etc.) 

Tip: heb je nog niet 3 Classroomfragmenten gelezen? Doe dit dan eerst!

Succes! 





Slide 7 - Diapositive

Startopdracht
Je krijgt van mij per groepje 1 bingokaart met hierop woorden en een woordenboek. Zoek de woorden op in het woordenboek. Heb je het woord gevonden? Dan schrijf je het bijbehorende bladzijdenummer in het bingo vakje.

Wie heeft als eerste de kaart vol?


Slide 8 - Diapositive

H6: zoeken in een woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 

H1: een synoniem zoeken
H2: een omschrijving zoeken
H3: een voorbeeld zoeken
H4: een tegenstelling zoeken
H5: een bekend woorddeel zoeken

Vind je de betekenis dan nog niet? Gebruik dan een (online) woordenboek.

Slide 9 - Diapositive

SYNONIEM

Slide 10 - Carte mentale

H1: een synoniem zoeken
Een synoniem is een ander woord met (ongeveer) dezelfde betekenis. Bijvoorbeeld:
  • rennen en hollen;
  • lawaai en herrie;
  • moeilijk en ingewikkeld.

Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat. Zo niet? Lees dan de vorige en de volgende zin. 

Voorbeeld:
De aanvoerder van ons handbalteam is ook onder zijn vrienden graag de leider.


Slide 11 - Diapositive

H2: een omschrijving zoeken
Als je niet weet wat een woord betekent, dan kun je naar een omschrijving in de tekst zoeken. 

Bijvoorbeeld:
Bij het vakantiehuis van de beroemde zanger lagen paparazzi op de loer. Deze op schandalen beluste, heel opdringerige persfotografen hoopten op een bijzondere foto.

Nu weet je precies wat paparazzi zijn.

Zoek de omschrijving tussen haakjes of komma's, in de volgende zin of in de vorige zin. 


Slide 12 - Diapositive

Op welke manieren kun jij een omschrijving zoeken?

Slide 13 - Question ouverte

H3: een voorbeeld zoeken
Ken je de betekenis van een woord niet? Kijk dan of er in de tekst voorbeelden worden genoemd. Deze voorbeelden maken de betekenis van een onbekend woord vaak duidelijk. 

Bijvoorbeeld:
Op het verjaardagsfeest van mijn nicht kregen we allerlei Franse delicatessen, zoals petitfours en meringues (schuimgebakjes).

Je weet nu wat bedoeld wordt met delicatessen: bijzondere, lekkere hapjes.

Slide 14 - Diapositive

H4: een tegenstelling zoeken
Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling van dat woord staat. 

Bijvoorbeeld:
Toms ouders sliepen in een riante caravan, maar hij lag zelf in een klein tentje.
Het woord riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot.

TIP: let goed op de volgende signaalwoorden: maar, anderzijds, daarentegen, echter, hoewel, aan de ene kant, aan de andere kant. Aan deze woorden kun je zien dat er een tegenstelling in de zin staat.


Slide 15 - Diapositive

NOEM ZOVEEL MOGELIJK SIGNAALWOORDEN VAN EEN TEGENSTELLING

Slide 16 - Carte mentale

H5: een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij:
Samenstellingen. Bijvoorbeeld: inkoopmedewerker. Je kent het woord inkoop en het woord medewerker. Een inkoopmedewerker is dus iemand in het bedrijf die meehelpt met de inkoop.
Woorden met een voorvoegsel. Bijvoorbeeld: ongezond. Je weet dat -on hetzelfde is als niet of zonder. Ongezond betekent dus: niet gezond.
Woorden met een achtervoegsel. Bijvoorbeeld: naamloos. Je weet dat -loos hetzelfde is als zonder. Naamloos betekent dus dat iets zonder naam is, het heeft geen naam.

TIP: kijk welke delen van het woord jij al kent.

Slide 17 - Diapositive

Bij welke 3 woorden kan je een bekend woorddeel zoeken?

Slide 18 - Question ouverte

H6: zoeken in een woordenboek
Heb je de betekenis van het onbekende woord nu nog niet gevonden? Gebruik dan een (online) woordenboek.
Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:

– het hele werkwoord (bevestigt zoek je bij bevestigen; gereserveerd bij reserveren)
– het enkelvoud van het woord (adviezen bij advies)
– de korte vorm van het woord (experimentje bij experiment)
– een deel van de samenstelling (verkeersslachtoffer bij slachtoffer; integratieproces bij integratie en/of proces)

In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.

Bijvoorbeeld: 
Een eend stak met haar kuikens de weg over en hield al het verkeer op.
Ophouden betekent in deze zin: tegenhouden, belemmeren.

Slide 19 - Diapositive

Opdracht
Wat wordt er bedoeld met het woord "bedrukt"? 

Zoek dit op in het online woordenboek (www.vandale.nl)

Welke betekenis kan "bedrukt" nog meer hebben?

Slide 20 - Diapositive