H10: Internationale ontwikkelingen

internationale ontwikkelingen

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

internationale ontwikkelingen

Slide 1 - Diapositive

Wat is geen ander woord voor exporteren?
A
invoeren
B
verkopen
C
uitvoeren

Slide 2 - Quiz

Wat is een ander woord voor importeren?
A
invoeren
B
verkopen
C
exporteren

Slide 3 - Quiz

Welk goed is voor Nederland een importproduct?
A
aardappelen
B
sinaasappelen
C
asperges
D
tomaten

Slide 4 - Quiz

Welk goed is voor Nederland een exportproduct?
A
kaas
B
peper
C
bananen
D
druiven

Slide 5 - Quiz

Hoe bereken je de exportwaarde?
A
aantal verkochte producten/goederen x de prijs
B
aantal gekochte producten/goederen x de prijs
C
aantal verkochte producten/goederen : de prijs
D
aantal gekochte producten/goederen : de prijs

Slide 6 - Quiz

Wat is geen vorm van internationale handel?
A
Nederland verkoopt aan China
B
Duitsland koopt van Nederland
C
Brussel koopt van Londen
D
Amsterdam verkoopt aan Eindhoven

Slide 7 - Quiz

Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit als de export stijgt?
A
stijgt
B
daalt
C
blijft gelijk
D
geen idee

Slide 8 - Quiz

Wat zijn Vreemde Valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 9 - Quiz

Wat is geen vorm van protectionisme?
A
invoerrechten
B
contingentering
C
exportsubsidie
D
importsubsidie

Slide 10 - Quiz

Wat hoort bij "vrijhandel":
A
importbelasting
B
invoerheffing
C
geen belemmeringen
D
importheffing

Slide 11 - Quiz

Hoeveel landen zitten erin de "EU"?
A
27
B
29
C
28
D
30

Slide 12 - Quiz

Hoeveel landen gebruiken de "euro" als betaalmiddel?
A
17
B
18
C
19
D
20

Slide 13 - Quiz

Wat betekenen de letters van de "E.C.B."?
A
Europian Coins Bureau
B
Europion Coins Bank
C
Europese Centrale Bank
D
Europees Commissie Bureau

Slide 14 - Quiz

kenmerken van ontwikkelingslanden

Slide 15 - Carte mentale

Wat is het verschil tussen noodhulp en structurele hulp?
A
noodhulp is voor nood, structurele hulp is voor structuur
B
noodhulp is op korte termijn, structurele hulp is op lange termijn
C
noodhulp is op lange termijn, structurele hulp is op korte termijn
D
geen idee

Slide 16 - Quiz

Wat versta je onder "infrastructuur"?

Slide 17 - Question ouverte

Wanneer heeft een land een open economie?
A
weinig import en veel export
B
weinig import en weinig export
C
veel import en weinig export
D
veel import en veel export

Slide 18 - Quiz

corruptie

Slide 19 - Carte mentale

Noem 3 redenen voor import

Slide 20 - Question ouverte

EINDE !
A

Slide 21 - Quiz