4.5 To be going to en will

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Future > to be going to

Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor je bewijs hebt.


Vorm:
am/are/is (vorm van to be) + going to + hele werkwoord

Slide 2 - Diapositive

Future > shall/will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je geen bewijs hebt.

Slide 3 - Diapositive

Future > shall/will

Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?

In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?

Slide 4 - Diapositive

Future > shall/will

In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.


In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.


Slide 5 - Diapositive

To be going to gebruik je:
A
Om te praten over wat je doet.
B
Om te praten over wat je gaat doen.

Slide 6 - Quiz

Future tense: To be going to

Wat is de vorm?
A
Will of won't + hele werkwoord
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord

Slide 7 - Quiz

Welke zin met to be going to is juist?
A
She am going to sing later today.
B
They are go to play the piano tomorrow.
C
He is going to visit his grandma next Tuesday.
D
We are going to driving to school later today.

Slide 8 - Quiz

To be going to
I____fix it today.
A
is going not to
B
is going to not
C
am not going to
D
am to not going

Slide 9 - Quiz

They ____ (to be going to) drive home.
A
am going to
B
is going to
C
are going to

Slide 10 - Quiz

gebruik 'to be going to':
She ______video games.

A
to be going to play
B
am going to play
C
going to play
D
is going to play

Slide 11 - Quiz

Look! Those girls ____ that busy highway.
A
are going to cross
B
will cross

Slide 12 - Quiz

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.
A
will celebrate
B
is going to celebrate

Slide 13 - Quiz

I_______ (not - to be going to) watch TV.
A
am not going to
B
is not going to
C
are not going to

Slide 14 - Quiz

I ........ help him. (to be going to)

Slide 15 - Question ouverte

We ......... help him. (not - to be going to)

Slide 16 - Question ouverte

They ______ there (not - to be going to - drive)

Slide 17 - Question ouverte

___ Jamie ____ him? (to be going to - help)

Slide 18 - Question ouverte

Gebruik: to be going to
Look! He _______________ fall!

Slide 19 - Question ouverte

Gebruik 'to be going to':
We ________(eat) together.

Slide 20 - Question ouverte

Use to be going to:
____ he ______(play) tennis?

Slide 21 - Question ouverte

Ik snap het verschil tussen 'to be going to' en will/shall en kan dit toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Schrijven: Iemand een berichtje sturen

Je stuurt een bericht naar je vriendin Katie, die in Dublin woont. Ze gaat morgen op vakantie naar New York.
Schrijf de volgende dingen in het Engels. De volgorde bepaal je zelf.
- een aanhef
- een slotgroet
- een wens voor een leuke vakantie
- een beschrijving van wat jij op dit moment aan het doen bent
- een beschrijving van wat jij gewoonlijk in je vakantie doet


Slide 23 - Diapositive