Directe en indirecte rede

NEDERLANDS

directe en indirecte rede
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

NEDERLANDS

directe en indirecte rede

Slide 1 - Diapositive

directe en indirecte rede

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Directe rede
 wie of wat + werkwoord: ' wie of wat + werkwoord + de rest'.

De docent zegt: 'De cursisten letten goed op'.

Slide 4 - Diapositive

Wat wordt er bedoeld met 'directe rede'?

Slide 5 - Question ouverte

Welke zin is juist?
A
Het kind denkt misschien word ik wel beroemd.
B
Het kind denkt: 'Misschien word ik wel beroemd'.

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Mijn buurman zegt het gaat morgen sneeuwen.
B
Mijn buurman zegt: 'Het gaat morgen sneeuwen'.
C
Mijn buurman zegt morgen gaat het sneeuwen.

Slide 7 - Quiz

Indirecte rede
Wie of wat + werkwoord + DAT + wie of wat + rest + werkwoord

De cursisten zeggen DAT de koffie gratis is.

Slide 8 - Diapositive

Wat wordt er bedoeld met indirecte rede?

Slide 9 - Question ouverte

directe rede en indirecte rede
directe rede: precies zoals iemand het zegt
indirecte rede: woorden niet letterlijk weergeven EN je gebruikt vaak het voegwoord DAT

Slide 10 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
De medewerker zei: 'dat hij ziek was'.
B
De slager zei dat zijn vlees vers was.

Slide 11 - Quiz

Welke zin staat in de indirecte rede?
A
Mijn kinderen zeggen dat ze graag naar school gaan.
B
De kinderen gaan graag naar school.

Slide 12 - Quiz

Directe en indirecte rede
Directe rede: De docent zei: 'Vul je logboek in!'

Indirecte rede: De docent zei dat ik mijn logboek in moest vullen.

Slide 13 - Diapositive

Directe en indirecte rede:
-Er bestaat directe rede en indirecte rede:
1. directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt. Dit noem je ook wel een citaat. Je gebruikt aanhalingstekens.
Jasmijn zei: 'Ik ga vanmiddag mijn wiskunde leren.'
2. indirecte rede: je omschrijft wat iemand zegt en werkt niet met aanhalingstekens.
Jasmijn zei dat ze vanmiddag haar wiskunde gaat leren. 

Slide 14 - Diapositive

Directe rede = quote / citaat
Zij zegt: 'Ik heb een nieuwe baan gevonden'.

Indirecte rede -> dat...
Zij zegt dat ze een nieuwe baan heeft gevonden.

Slide 15 - Diapositive

Hoe ga je van directe rede naar indirecte rede?
Directe rede: 'Mijn dure tas is vandaag stuk gegaan'

Slide 16 - Question ouverte

Omzetten van directe naar indirecte rede:
-Je maakt van directe rede indirecte rede door alle aanhalingstekens weg te halen en de zin om te bouwen. Vaak helpt het om het woordje 'dat' toe te voegen en te beginnen met wie het zei.

Directe rede: 'Mijn dure tas is vandaag stuk gegaan', zei Kim.
Indirecte rede: Kim zei dat haar tas vandaag stuk was gegaan. 

Slide 17 - Diapositive

Komma

Een komma is een leesteken dat een zin duidelijker maakt. 
Je zet de komma op een plek waar de lezer even pauze moet nemen.


Slide 18 - Diapositive

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 19 - Question ouverte

Komma: wanneer?
1. Zet een komma tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.

-Jan heeft gezorgd voor een taartje. (geen komma)
-Nadat Jan een taartje had gegeten, moest hij naar huis. (wel komma)

Slide 20 - Diapositive

Samenvatting:
1. Een komma tussen twee persoonsvormen.
2. Een komma voor een verbindingswoord.
3. (Meestal) geen komma voor en en of.
4. Een verbindingswoord kan ook vooraan aan de zin staan.

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruik je de komma?

1 Zet een komma tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen.

2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden die je kunt omruilen.

3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)

4 Zet een komma voor een signaalwoord als want, maar etc.

5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.

Slide 22 - Diapositive