Herhaling heel Chapitre 7

Frankrijkkunde
  •  Welk gebergte loopt door Marokko?
  • Atlasgebergte
  • Hoe heet de koning van Marokko?
  • Mohammed VI
  • Wat is het wettelijke betaalmiddel in Marokko?
  • Dirham
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Frankrijkkunde
  •  Welk gebergte loopt door Marokko?
  • Atlasgebergte
  • Hoe heet de koning van Marokko?
  • Mohammed VI
  • Wat is het wettelijke betaalmiddel in Marokko?
  • Dirham

Slide 1 - Diapositive

Frankrijkkunde
  • Wat is de hoofdstad van Marokko?
    Rabat
  • Welke 3 (!) talen worden er in Marokko gesproken?
    Arabisch, Frans en Berber.
  • Noem een typisch Marokkaans gerecht.
    Couscous

Slide 2 - Diapositive

Frankrijkkunde
  • Wat is de bijnaam van Marokko?
    Land van de ondergaande zon.
  •  Noem nog een beroemde stad in Marokko?
    Marrakech.

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen Chapitre 7
  • Ik kan een afspraak maken.
  • Ik kan iets bestellen in een restaurant.
  • Ik kan vertellen wat ik lekker vind en wat niet.
  • Ik kan een uitnodiging schrijven waarin ik informatie geef over dag, tijdstip, kosten en vervoer.
  • Ik kan een korte enquête invullen en mijn mening geven.

Slide 4 - Diapositive

Phrases clés bron A
  • Et vendredi, on va ensemble à la fête de l'école?
  • Oui, super, on y va ensemble.
  •  On part à quelle heure?
  • La fête commence à quatre heures. 
  • On part à trois heures et demie.
  • À ce soir!
  • À demain!

Slide 5 - Diapositive

Phrases Clés bron B
  • Tu as envie d'aller au cinéma samedi prochain?
  • Désolé(e) samedi prochain je ne peux pas.
  • On y va comment?
  • On peut y aller en bus.
  • À vendredi alors!
  • À plus!

Slide 6 - Diapositive

Zelf zinnen maken.... Bron B
  • zin hebben in/om
  • avoir envie de
  • naar de bioscoop gaan
  • aller au cinéma 
  • heb jij zin om
  • tu as envie de
  • naar de bioscoop te gaan
  • aller au cinéma

Slide 7 - Diapositive

Heb jij zin om naar de bioscoop te gaan?

Slide 8 - Question ouverte

Zelf zinnen maken...
  • Het spijt me
  • Désolé
  • volgende week zaterdag
  • samedi prochain
  • ik kan niet
  • je ne peux pas 

Slide 9 - Diapositive

Het spijt me, volgende week zaterdag kan ik niet.

Slide 10 - Question ouverte

Zelf zinnen maken...
  • We kunnen 
  • On peut
  • er heen gaan
  • y aller
  • met de bus
  • en bus 

Slide 11 - Diapositive

We kunnen er met de bus heengaan.

Slide 12 - Question ouverte

Tot vrijdag.

Slide 13 - Question ouverte

Tot later.

Slide 14 - Question ouverte

Tot vanavond.

Slide 15 - Question ouverte

Tot morgen.

Slide 16 - Question ouverte

Grammaire bron C
vouloir = willen
pouvoir = kunnen
je veux
je peux
tu veux
tu peux
il veut
il peut
nous voulons
nous pouvons
vous voulez
vous pouvez
ils veulent
ils peuvent

Slide 17 - Diapositive

noteer het rijtje van vouloir

Slide 18 - Question ouverte

noteer het rijtje van pouvoir

Slide 19 - Question ouverte

Passé Composé
Ik heb gekund. = J'ai pu.
Vertaal: Wij hebben gekund.

Slide 20 - Question ouverte

Hij heeft gekund.

Slide 21 - Question ouverte

Wij kunnen = Nous pouvons.
Hoe maak je de imparfait ook alweer?
Vertaal: Ik kon.

Slide 22 - Question ouverte

Wij konden.

Slide 23 - Question ouverte

Ik zal kunnen = Je pourrai
Vertaal: Jij zal kunnen.

Slide 24 - Question ouverte

Wij zullen kunnen.

Slide 25 - Question ouverte

Phrases Clés bron E
  • Vous préférez la viande ou le poisson?
  • Je préfère la viande.
  • Vous avez choisi?
  • Comme entrée je voudrais de la soupe.

Slide 26 - Diapositive

Phrases clés bron F
  • Vous avez réservé une table?
  • Oui, j'ai réservé au nom de Jongman.
  • Ca a été?
  • Oui c'était bon.
  • Non ce n'était pas bon.
  • Vous pouvez l'épeler?

Slide 27 - Diapositive

Phrases Clés bron G
  • Vous voulez boire quelque chose?
  • Pour moi un coca s'il vous plaît.

Slide 28 - Diapositive

Conditionnel = 
STAM futur + UITGANG imparfait
  • Stam futur regelmatige werkwoorden = hele werkwoord
  • Stam futur onregelmatige werkwoorden = leerwerk 
  • Uitgang imparfait = -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

Slide 29 - Diapositive

Tout comme pour le futur simple, les verbes suivants sont irréguliers:
  • avoir     > j'aurais
  • être      > je serais 
  • faire      > je ferais
  • aller       > j'irais
  • vouloir   > je voudrais
  • pouvoir  > je pourrais

Slide 30 - Diapositive

Ik zou praten.

Slide 31 - Question ouverte

Wij zouden praten.

Slide 32 - Question ouverte