Trede 3 - Leerdoel 1 - ontkenning

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Aujourd'hui

Réviser: werkwoorden op -er

Uitleg: de ontkenning

Werkwoorden

 op -er

De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er

Werkwoorden op -er gebruiken

Stap 1: haal -er weg.

Werkwoorden op -er gebruiken

Stap 1: haal er weg.

Stap 2: achter de stam komt een uitgang

Werkwoorden op -er gebruiken

Uitgangen:

je                            + e

tu                           + es

il / elle / on         + e

nous                     + ons

vous                      + ez

ils / elles              + ent

voorbeeld: donner (geven)

je donne

tu donnes

il / elle / on donne

nous donnons

vous donnez

ils / elles donnent

Jij woont
tu (habiter)

1. tu habite
2. tu habites
3. tu habitent
4. tu habitez

Ik praat
Je (parler)

1. je parle
2. je parles
3. je parlons
4. je parlez

Wij wonen
Nous (habiter)

1. Nous habite
2. Nous habitons
3. Nous habitez
4. Nous habitent

Zij kopen:
ils (acheter)

Zij is dol op
elle (adorer)

De ontkenning

La négation (de ontkenning)

In het Nederlands: niet / geen

La négation (de ontkenning)

In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:

ne & pas

La négation (de ontkenning)

In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:

ne & pas

Ne staat vóór de persoonsvorm & pas komt erachter 

Elle dessine    --->     Elle ne dessine pas 

La négation (de ontkenning)

In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:

ne  & pas

Ne staat vóór de persoonsvorm & pas komt erachter 

Elle dessine ---> Elle ne dessine pas 

Let op! Ne verandert in n' voor een klinker / h

La négation (de ontkenning)

Let op! Ne verandert in n' voor een klinker / h

Elle dessine                 --->      Elle ne dessine pas 

Il aime le fromage     --->      Il n'aime pas le fromage

Elle ne regarde pas la télé.

NE / N'

PAS

Persoonsvorm
(1e werkwoord in de zin)

Onderwerp

Rest van de zin

un, une & des na een ontkenning

un, une & des veranderen na een ontkenning in de / d'

Bijvoorbeeld: Noah a un frère -> Noah n'a pas de frère

Dit gebeurt niet als de persoonsvorm van être is

Bijvoorbeeld: Henk est une fille -> Henk n'est pas une fille

Maak ontkennend:
Bruno est à l'école

1. Bruno est n'à pas l'école
2. Bruno est à ne l'école pas
3. Bruno n'est à l'école pas
4. Bruno n'est pas à l'école

Maak ontkennend:
il cherche la boulangerie

Maak ontkennend:
je déteste le fromage

Maak ontkennend:
Henkie est malade

Vertel wat je vandaag geleerd hebt.