BV1 - Thema 1: Wie is dat?

• NT2
• Basisschool
• Groep 1

welkom - witaj - bine aţi venit

1. Hoe gaat het?

Hoe gaat het ?

Hoe is het ?

Hoe gaat het met je / jou ?

Hoe gaat het met U ? 

welkom - witaj - bine aţi venit

2. Hoe heet jij?

Ik heet ........

Ik ben ........

Ik heet ...... en jij ?

Ik ben...... en jij ?

3. Uit welk land kom jij?

Ik kom uit Polen en jij ?

Ik kom uit Roemenië en jij ?

Ik kom uit Oekraïne en jij?

4. Welke taal spreek jij?

Ik spreek Nederlands en jij ?

Ik spreek Pools en jij ?

Welke talen spreek jij ?

Ik spreek Nederlands en Engels

Luisterronde 1 & 2 blz. 13

Dialoog 1

Dialoog 2

Dialoog 3

Luisterronde 1 & 2 blz. 14

Dialoog 1

Dialoog 2

5. Waar woon jij?

Ik woon in Emmeloord en jij ?

Ik woon in Luttelgeest en jij ?

Ik woon in ........... en jij ?

 6. Hoe ga jij naar de les ?

Ik ga met de bus  

Ik ga lopend 

Ik ga met de auto 

Ik ga op de fiets

Luisterronde 1, 2 & 3 blz. 16

Dialoog

7a. Ben jij getrouwd ?

Ja, ik ben getrouwd

Nee, ik ben niet getrouwd

Nee, ik ben gescheiden

Nee, ik woon samen met mijn vriend / vriendin

7b. Heb jij kinderen ?

Ja, ik heb kinderen

Nee, ik heb geen kinderen

7c. Hoeveel kinderen heb jij ?

Ik heb één kind, een zoon / een jongen

Ik heb één kind, een dochter / een meisje

Ik heb vier kinderen, twee zoons en twee dochters

Ik heb twee zoons en twee dochters 

Luisterronde 1, 2 & 3 blz.19/20

Dialoog 1

Dialoog 2

Dialoog 3

8. Hoelang woon jij al in Nederland ?

Ik woon één jaar in Nederland

Ik woon al vijf jaar in Nederland

Ik woon nog maar twee weken in Nederland

En jij ?

Vraagwoorden

Hoe ?                           Hoeveel ?                   Waar ?

Hoelang ?                    Welk(e) ?                     Wat ?

Hoe heet hij / zij?

Hij heet

Zij heet

Hij heet ...... en jij ?

Zij heet...... en jij ?

Uit welk land komt hij / zij?

Hij komt uit Polen en jij ?

Zijn komt uit Roemenië en jij ?

Welke taal spreekt hij / zij ?

Hij spreekt Nederlands en jij ?

Zij spreekt Pools en jij ?

Welke talen spreekt zij ?

Zij spreekt Nederlands en Engels

Waar woont hij / zij?

Hij woont in Emmeloord en jij ?

Zij woont in Luttelgeest en jij ?

Hij  / zij  woont in ........... en jij ?

Hoe gaat hij / zij naar de les ?

Hij gaat met de bus  

Zij  gaat lopend 

Hij  gaat met de auto 

Zij gaat op de fiets

Is hij / zij getrouwd ?

Ja, hij / zij is getrouwd

Nee, zij / hij is niet getrouwd

Nee, hij / zij is gescheiden

Nee, zij woont samen met haar vriend / vriendin

Heeft hij / zij kinderen ?

Ja, hij / zij heeft kinderen

Nee, hij / zij heeft geen kinderen

Hoeveel kinderen heeft hij / zij ?

Hij / zij  heeft één kind, een zoon / een jongen

Hij / zij één kind, een dochter / een meisje

Hij /zij heeft vier kinderen, twee zoons en twee dochters

Hij / zij heeft twee zoons en twee dochters 

Hoelang woont hij / zij al in Nederland ?

Hij / zij woont één jaar in Nederland

Hij /zij woont al vijf jaar in Nederland

Hij / zij woont nog maar twee weken in Nederland

En jij ?

De tientallen

10 = tien              60 = zestig

20 =  twintig           70 = zeventig

30 = dertig          80 = tachtig

40 = veertig            90 = negentig

50 = vijftig                100 = honderd

wonen

ik woon

jij woont

hij woont

zij woont

spreken

ik spreek

jij spreekt

hij spreekt

zij spreekt

zijn

ik ben

jij bent

hij is

zij is

hebben

ik heb

jij hebt

hij heeft

zij heeft