Cursus 7 - §10/11 Engelse werkwoorden

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

-lesboek
-schrift + pen
-laptop (dicht)
-leesboek
timer
3:00
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

-lesboek
-schrift + pen
-laptop (dicht)
-leesboek
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Lesprogramma
*Lezen;
*Nieuwe uitleg: werkwoordspelling Engelse werkwoorden;
*Oefenen met quiz;
*Zelfstandig werken.
*Afsluiting.

Slide 2 - Diapositive

Engelse werkwoorden

Leerdoel: Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier spellen.


Filmpje

Theorie

Quiz

Aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Engelse werkwoorden

Slide 5 - Diapositive

Engelse werkwoorden

Slide 6 - Diapositive

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 8 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 9 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 12 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 13 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 16 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 18 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quiz

Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 20 - Quiz

Zelfstandig werken
Je werkt in je lesboek + schrift of je werkt online.
Cursus 7 Spelling
Havo: §11 Engelse werkwoorden, blz. 262, opdracht 1 t/m 7
Vwo: $10 Voltooid deelwoord, blz. 260, opdracht 1 t/m 5

timer
15:00

Slide 21 - Diapositive

Nabespreking
*Heb je je leerdoelen gehaald?
*Huiswerk som.

Slide 22 - Diapositive