naamvallen 1e 3e en4e

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

VWO 2

Wiederholung Bestimmwörter und die Fälle

Welke naamval is het onderwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Welke naamval is altijd het meewerkend voorwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Na welke voorzetsels volgt ALTIJD de 3e naamval?

1. mit nach bei sei vor zu
2. mit nach bei seit von zu
3. Ik weet het niet
4. Geen van beide

vertaal tijdsbepaling zonder voorzetsel:
elk jaar

vertaal tijdsbepaling zonder voorzetsel:
elke week

vertaal tijdsbepaling zonder voorzetsel:
elke dag

vertaal tijdsbepaling zonder voorzetsel:
elke maand

vertaal tijdsbepaling zonder voorzetsel:
elk weekend

Welke vraag kun je stellen om het meewerkende voorwerp te herkennen?

3e naamval (meew.vw)

Het mw vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.

de moeder is meew.vw.

Ik heb het haar verteld

haar is meew. vw

Pietje geeft aan een meisje een kus.

meew. vw is?

1. Pietje
2. een meisje
3. een kus
4. aan

Hij heeft dat haar vriend verteld.

meew. vw is?

1. hij
2. haar vriend
3. heeft verteld
4. heeft

Mijn vader schenk ik een kop koffie in.
mee. vw is?

1. mijn vader
2. ik
3. kop koffie
4. ik weet t niet

Die Frau schenkt d... Mann ein Geschenk.

1. ein
2. die
3. dem
4. den

Der Junge schickt sein... Eltern Blume.

1. seine
2. sein
3. seinem
4. seinen

Ich habe das mein... Tante erzählt.

1. mein
2. meinem
3. meiner
4. meinen

Evaluation!

Beantworte die nächste Fragen

Hoe vind ik het mee.vw in een zin?
Beschrijf het kort.

Welke vormen horen waar in de 3e naamval?

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

meervoud

der/ einer

dem 

den/ einen

einem

even checken:

De man geeft                   aan het kind              de hond.

Der Mann schenkt               dem Kind         den Hund.

Ein Mann schenkt              einem Kind       einen Hund.

Kein Mann schenkt         keinem Kind      keinen Hund.

onderwerp (1e-man.)                 mw (3e-onzijdig)            lv (4e- man.)

 

voorzetsels 3e naamval

Na deze voorzetsels: 

mit, nach ,bei, seit, von, zu 

(en ook aus en gegenüber maar die moet je nu nog niet kennen)

altijd 3e naamval.

Die Schüler kommen von ..... Schule.(v)

Mit mein.... Hilfe (v) schaffen wir es.

Nach ein..... Jahr (o) ist es fertig.

 

Klopt deze zin?
"Seit einem Tag(m) hat meine Frau den Vater eine Blume(v) gegeben."

1. Ja
2. Nee

Wat klopt niet?
Meine Frau hat den Vater eine Blume gegeben.

1. Meine Frau
2. den Vater
3. eine Blume
4. ich weiß es nicht

Uitleg zin:

Meine Frau (onderwerp, vrouwelijk --> meine --> klopt dus)

hat den Vater(je kunt de vraag stellen aan wie de vrouw de bloem gav. Namelijk aan de vader. Het is dus meewerkend voorwerp. Daarom moet het 3e naamval zijn, mannelijk en die is dem Vater)

eine Blume (lijdend voorwerp, vrouwelijk --> klopt hier)

gegeben.

Der Bauer bietet __________ (zijn) Tochter (v) ein Glas Limonade an.

1. seine
2. seiner
3. seinem
4. seinen

uitleg

Der Bauer bietet seiner (zijn) Tochter (v) ein Glas Limonade an. 

seiner Tochter = meewerkend vw (aan wie biedt hij het aan?)

ein Glas = lijdend voorwerp

Bei __________ (deze) Sessel steht noch ein kleiner Tisch.

1. dieser
2. diese
3. diesem
4. diesen

uitleg

Bei diesem(deze) Sessel steht noch ein kleiner Tisch.

Voorzetsel "bei" --> 3e naamval!!!

dies+em

Die Kinder wollen __________ (hun) Großeltern (mv) besuchen.

1. ihre
2. ihren
3. eure
4. euren

uitleg

Die Kinder wollen ihre (hun) Großeltern (mv) besuchen. 

ihre Großeltern = lijdend voorwerp

hun = ihr

4e naamval: ihre Großeltern

Jetzt bringt er __________ (de) Kühe_____ (mv) das Futter.

1. den Kühen
2. dem Kühen
3. den Kühe
4. dem Kühe

uitleg

Jetzt bringt er ____den______ (de) Kühe_n__das__ (mv) das Futter.  

aan wie brengt hij het voer? de koeien. Die zijn dus het meewerkend voorwerp. Meervoud, daarom den Kühen 

das Futter is hier het lijdend voorwerp

Wir fuhren mit __________ (de) Fahrrad (o) zu __________ (het) Bahnhof (m).

1. das, das
2. das, dem
3. dem, das
4. dem, dem

uitleg

Wir fuhren mit ___dem_______ (de) Fahrrad (o) zu ____dem______ (het) Bahnhof (m). 

Twee voorzetsel!! Mit en zu. Er volgt dus de 3e naamval. 

mit dem Fahrrad, zu dem Bahnhof.

Zu dem Bahnhof kun je samenvoegen tot "zum Bahnhof"

_____ (All) Schüler (mv) von __________ (onze) Klasse (v) hatten __________ (de) Bücher vergessen.

1. Alle, unserer, den
2. Alle, unserer, die
3. Allen, unserem, die
4. Alle, unserem, die

uitleg

__Alle___ (All) Schüler (mv) von ____unserer______ (onze) Klasse (v) hatten __________ (de) Bücher vergessen.

All+e (onderwerp)

voorzetsel von --> 3e naamval

Bücher = meervoud, lijdend voorwerp.

noch mehr üben...

https://www.duits.de/vaklokaal

wanneer welke naamval?

1e en 4e naamval

1e, 3e en 4e naamval