Herhaling december

herhaling december
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnSecundair onderwijs

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

herhaling december

Slide 1 - Diapositive

Wat is het grondwoord van misit?
A
missere
B
manere
C
mittere
D
movere

Slide 2 - Quiz

Wat is het grondwoord van iecisti?
A
iacere, iaceo
B
iacere, iacio
C
iactare, iacto
D
incendere, incendo

Slide 3 - Quiz

Wat is het grondwoord van tetigimus?
A
tegere
B
tendere
C
tenere
D
tangere

Slide 4 - Quiz

Wat is het grondwoord van cecinisti?
A
cedere
B
canere
C
cadere
D
caedere

Slide 5 - Quiz

Wat is het grondwoord van sublati sunt?
A
tollere
B
sumere
C
superesse
D
stare

Slide 6 - Quiz

erunt: bepaal deze vorm
A
A. ind. pr. 3 mv. van esse
B
A. ind. pr. 3 mv. ire
C
A. ind. fut.s. 3 mv. van esse
D
A. ind. perf. 3 mv. van ire

Slide 7 - Quiz

respondit: bepaal deze vorm
A
A. ind. pr. 3 enk.
B
A. ind. perf. 3 enk.
C
A. ind. fut.s. 3 enk
D
A. ind. imperf. 3 enk.

Slide 8 - Quiz

SCRIBAM: bepaal deze vorm
A
A. ind. pr. 1 enk.
B
A. ind. perf. 1 enk.
C
A. ind. fut.s. 1 enk
D
A. ind. imperf. 1 enk.

Slide 9 - Quiz

FUISTI: bepaal deze vorm
A
A. ind. pr. 2 enk.
B
A. ind. perf. 2 enk.
C
A. ind. fut.s. 2 enk
D
A. ind. imperf. 2 enk.

Slide 10 - Quiz

defendetur: bepaal deze vorm
A
P. ind. pr. 3 enk.
B
P. ind. perf. 3 enk.
C
P. ind. fut.s. 3 enk
D
P. ind. imperf. 3 enk.

Slide 11 - Quiz

POTERAT: bepaal deze vorm
A
A. ind. pr. 3 enk.
B
A. ind. perf. 3 enk.
C
A. ind. fut.s. 3 enk
D
A. ind. imperf. 3 enk.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'tulit'?
A
hij zal brengen
B
hij bracht
C
hij is geweest
D
hij brengt

Slide 13 - Quiz

Bij een koppelww. kan je een LV hebben.
A
juist
B
fout

Slide 14 - Quiz

Vos amo.
Wat is de naamval en functie van vos?
A
nom - O
B
acc - LV
C
dat - MV
D
abl - BWB

Slide 15 - Quiz

Bepaal: illius
A
nom enk
B
gen enk
C
dat mv
D
acc enk

Slide 16 - Quiz

Bepaal: hae
A
nom v enk
B
gen v enk
C
nom o mv
D
nom v mv

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm van het substantief.
eidem
A
duci
B
duces
C
ducis
D
duce

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm van het substantief.
illis
A
ducis
B
duci
C
ducem
D
ducibus

Slide 19 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Reizen over land is sneller en goedkoper dan over zee.
B
Reizen over zee is trager en goedkoper dan reizen over land.
C
Reizen over zee is sneller en goedkoper dan over land.
D
geen van alle

Slide 20 - Quiz


Wat is dit?
A
carruca
B
miliarium
C
navis oneraria
D
hypocaustum

Slide 21 - Quiz

Wat is dit?
A
heirbaan
B
mijlpaal
C
carruca
D
Via Appia

Slide 22 - Quiz

Wat is dit?
A
Tabula Peutingeriana (eerste wegenkaart)
B
kaart van Claudius Ptolemaius
C
kaart van het imperium Romanum
D
kaart van West-Vlaanderen

Slide 23 - Quiz

Wie stuurde volgens de tekst de zeeslangen naar Laocoon?
A
Jupiter
B
Apollo
C
Minerva
D
Juno

Slide 24 - Quiz

Wie heeft Helena ontvoerd?
A
Agamemnon
B
Paris
C
Menelaus
D
Achilles

Slide 25 - Quiz

Hector is een
A
Griek
B
Trojaan

Slide 26 - Quiz

Agamemnon is een
A
Griek
B
Trojaan

Slide 27 - Quiz

Achilles is een
A
Griek
B
Trojaan

Slide 28 - Quiz

Odysseus is een
A
Griek
B
Trojaan

Slide 29 - Quiz

In welk land ligt Troje?
A
Egypte
B
Griekenland
C
Turkije
D
Syrië

Slide 30 - Quiz

Door welk werk liet Schliemann zich leiden bij zijn zoektocht naar Troje?
A
Ilias van Homerus
B
Odysseia van Homerus
C
Aeneïs van Vergilius
D
Metamorphosen van Ovidius

Slide 31 - Quiz

Welke nationaliteit heeft Heinrich Schliemann?
A
Zwitser
B
Duitser
C
Oostenrijker
D
Tsjech

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive