TT zwakke werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Werkwoorden - basis

intro

het PERSOONlijk voornaamwoord - enkelvoud

1e persoon:

ich

(ik)

2e persoon:

du

(jij)

3e persoon:

er, sie

(hij, zij)

es

(het)

uitleg

het PERSOONlijk voornaamwoord - meervoud

1e persoon:

wir

(wij)

2e persoon:

ihr

(jullie)

3e persoon:

sie

(zij)

Sie

(u)

uitleg

Elke persoon zijn eigen uitgang!

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

feesttenten

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

Hoe werkt het?

regel: stam + uitgang

wohnen

stam: -en eraf

-> wohn

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Hoe werkt het?

wohn

wohn

wohn

wohn

wohn

wohn

regel: stam + uitgang

wohnen

stam: -en eraf

-> wohn

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Consequent!

komm

sammel

üb

üb

sammel

komm

stam: -en eraf

kommen -> komm

üben -> üb

sammeln -> sammel

uitleg

En nu jij!

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?

uitleg

schreiben (Frau Müller)

11/13

uitleg/antwoord

schreiben -> 

stam = schreib ->

Frau Müller = sie (3e persoon enk.)  = -t ->

schreibt

fragen (wir)

9/13

uitleg/antwoord

fragen -> 

stam = frag ->

wir = en ->

fragen

lachen (Sie)

12/13

uitleg/antwoord

lachen -> 

stam = lach ->

Sie  = -en ->

lachen

brennen (das Haus)

10/13

uitleg/antwoord

brennen -> 

stam = brenn ->

das Haus = es (3e persoon enk.)  = -t ->

brennt

kochen (ihr)

8/13

uitleg/antwoord

kochen -> 

stam = koch ->

ihr = -t ->

kocht

sammeln (Maria)

7/13

uitleg/antwoord

sammeln -> 

stam = sammel ->

Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->

sammelt

spielen (ich)

6/13

uitleg/antwoord

spielen -> 

stam = spiel ->

ich = -e ->

spiele

wohnen (du)

5/13

uitleg/antwoord

wohnen -> 

stam = wohn ->

du = -st ->

wohnst

kommen (Omar)

4/13

uitleg/antwoord

kommen -> 

stam = komm ->

Omar = er (3e persoon enk.) = -t ->

kommt

1. kommet
2. komt
3. kommst
4. kommt

rudern (du)

3/13

uitleg/antwoord

rudern -> 

stam = ruder ->

du = -st ->

ruderst

1. rudere
2. ruderst
3. rudernst
4. rudernt

machen (ihr)

2/13

uitleg/antwoord

machen -> 

stam = mach ->

ihr = -t ->

macht

1. mache
2. machst
3. macht
4. machen

wohnen (ich)

1/13

uitleg/antwoord

wohnen -> 

stam = wohn ->

ich = -e ->

wohne

1. wohne
2. wohnst
3. wohnt
4. wohnen

stehen (die Frauen)

13/13

uitleg/antwoord

stehen -> 

stam = steh ->

die Frauen = sie (3e persoon mv) = -en ->

stehen

Wat is het voltooid deelwoord van wohnen

1. gewohnen
2. gewohnt
3. gewohnd
4. gewoohnen

Wat is het voltooid deelwoord van
trainieren

1. getrainiert
2. getraint
3. trainierd
4. trainiert

het voltooid deelwoord van wohnen

1. wohnt
2. gewohnd
3. gewohnt
4. gewohnet

Wat is het voltooid deelwoord van: schwimmen?

1. geschwimmt
2. geschwimmet
3. geschwommen
4. geschwammen

Het voltooid deelwoord van kaufen

1. gekauft
2. kauft
3. kauf
4. gekaufen

Het voltooid deelwoord van sein is:

1. gewest
2. gewezen
3. gewesen
4. geworden

Wat is het voltooid deelwoord van:
haben

1. gehat
2. gehabt
3. gehabet
4. gehabd

voltooid deelwoord: fragen

1. fragen
2. gefragt
3. gefraget
4. fragt

voltooid deelwoord van spielen?

1. gespielt
2. gespielen
3. gespielte
4. gespielen

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?

1. gekaufen
2. gekauft
3. gekauftet
4. gekaufd

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Stam op -t of -d: het probleem

arbeit

arbeit

arbeit

arbeit

arbeit

arbeit

stam: -en eraf

arbeiten -> arbeit

finden -> find

warten -> wart

reden -> red

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Stam op groepje medeklinkers: de oplossing

öffn

regn

atm

e

e

e

stam: -en eraf

regnen -> regn

öffnen -> öffn

atmen -> atm

zeichnen -> zeichn

uitleg

ich

du

er, sie, es

du

du

du

e

st

t

st

st

st

Stam op -ß, -ss, -z, -sch: het probleem

heiß

küss

tanz

tausch

stam: -en eraf

heißen -> heiß

küssen -> küss

tanzen -> tanz

tauschen -> tausch

uitleg

du

du

du

du

t

t

t

t

Stam op -ß, -ss, -z, -sch: de oplossing

heiß

küss

tanz

tausch

stam: -en eraf

heißen -> heiß

küssen -> küss

tanzen -> tanz

tauschen -> tausch

gewoon de 's' van 'st' weghalen!

uitleg

En nu jij!

Je krijgt 13 vragen:

• 4x multiple choice
• 9x open

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?

uitleg

warten (ihr)

2/13

uitleg/antwoord

warten -> 

stam = wart ->

ihr = -t -> extra e nodig

wartet

1. wart
2. warten
3. wartet
4. wartent

heißen (du)

3/13

uitleg/antwoord

heißen -> 

stam = heiß ->

du = -st -> de s vervalt

heißt

1. heißest
2. heißt
3. heißst
4. heißenst

reden (Jamila)

4/13

uitleg/antwoord

reden -> 

stam = red ->

Jamila = sie (3e persoon enk) = -t -> extra e nodig

redet

1. redt
2. redst
3. redest
4. redet

löschen (du)

5/13

uitleg/antwoord

löschen -> 

stam = lösch ->

du = -st -> de s vervalt

löscht

finden (ich)

6/13

uitleg/antwoord

finden -> 

stam = find ->

ich = -e -> geen uitspraakprobleem

finde

tanzen (Maria)

7/13

uitleg/antwoord

tanzen -> 

stam = tanz ->

Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->

tanzt

arbeiten (ihr)

8/13

uitleg/antwoord

arbeiten -> 

stam = arbeit ->

ihr = -t -> extra e nodig

arbeitet

antworten (Frau Müller)

11/13

uitleg/antwoord

abtworten -> 

stam = antwort ->

Frau Müller = sie (3e persoon enk.) = -t -> extra e nodig

antwortet

heißen (der Film)

10/13

uitleg/antwoord

heißen -> 

stam = heiß ->

der Film = er (3e persoon enk.) = -t ->

heißt

küssen (Sie)

12/13

uitleg/antwoord

küssen -> 

stam = küss ->

Sie = -en ->

küssen

Samenvatting

Basisregel:  stam + uitgang

standaard uitgangen:

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

3 problemen + oplossing:

1. stam op -t/-d -> extra 'e' bij du/er/ihr
2. stam op veel medeklinkers -> extra 'e' bij du/er/ihr
3. stam op sis-klank -> bij 'du' geen st maar t

uitleg

slotwoord

das Partizip 

hoofdregel

werkwoorden die eindigen op -ieren

werkwoorden die beginnen met be- of ver-

ge + stam + t

stam + t

stam + t