,

15/10 taal 2 eufemisme, ironie, sarcasme, understatement

Taal P2 stijl
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Taal P2 stijl

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn;  
  • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement herkennen en benoemen;
  • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement .

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Diapositive

Nieuwe lesstof
eufemisme, ironie, sarcasme, understatement

Slide 3 - Diapositive

Stijlfiguren
Stijlfiguren worden veel gebruikt door schrijvers en sprekers om de tekst levendig te houden. De tekst wordt net iets anders geformuleerd dan de lezer of luisteraar verwacht, waardoor deze bijvoorbeeld wordt verrast. 
  • Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker
  • Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat betekent de volgende zin?
Die dichter is al vroeg heengegaan.

Slide 6 - Question ouverte

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 



Slide 7 - Diapositive

Voorbeelden eufemisme
Een eufemisme is een verzachtende, verbloemende of verhullende uitdrukking die gebruikt wordt in de plaats van iets wat als ruw of kwetsend gevoeld wordt, voor iets wat als een taboe gezien wordt of voor iets wat met een negatieve gevoelswaarde verbonden is.






de liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 8 - Diapositive

Eufemisme
De meeste eufemismen hebben betrekking op onderwerpen waarover men liever niet spreekt (de dood, ziekten, ouder worden, werkloosheid of ontslag) of waarbij men een bepaalde gêne voelt (seks, alles wat te maken heeft met het naar de wc gaan).

 







Slide 9 - Diapositive

Voorbeelden eufemisme
Heengaan, naar een betere wereld gaan, verscheiden, inslapen, ontslapen, de ogen sluiten, de weg van alle vlees gaan, de grote reis aanvaarden, het moede hoofd neerleggen (voor: ‘doodgaan’ of ‘sterven’);

Baanloos, inactief, werkzoekend, niet betrokken bij het arbeidsgebeuren (voor: ‘werkloos’);

De liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 10 - Diapositive

Wat is een eufemisme?
A
verbloemende uitdrukking
B
verbloemende uitdrukking
C
verbloemende uitdrukking
D
verbloemende uitdrukking

Slide 11 - Quiz

Eufemisme?
Het ongeluk was veroorzaakt door een dame van gevorderde leeftijd.

A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz


Wat bedoelt de schrijver?

Slide 13 - Question ouverte

Ironie
De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt = ironie

Slide 14 - Diapositive

Spot
Verschillende gradaties:

Ironie --> sarcasme --> cynisme

Slide 15 - Diapositive

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Typisch voor ironie is, dat het tegengestelde gezegd wordt van dat wat men bedoelt. 


--> Een ander woord voor ironie is een milde vorm van sarcasme



Slide 16 - Diapositive

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie.'
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Wat betekent de volgende zin?
Jij bent zeker de leukste in de klas?

Slide 18 - Question ouverte

Sarcasme
- Sarcasme is agressiever dan ironie, het is vaak grof.
- Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. Het is kwetsender.



Slide 19 - Diapositive

Sarcasme
Een ouder tegen een kind met een slecht rapport: 
Je bent weer eens de beste leerling van de klas!

Een leerkracht tegen een leerling die te laat komt: 
Lekker uitgeslapen?

Over iemand die heel vals zingt: 
Je zus is helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.

Slide 20 - Diapositive


Een voorbeeld van sarcasme is..
A
Wie niet waagt wie niet wint
B
Dat gaat je nooit lukken!
C
Ga jij maar vast je spullen inpakken dan ben je voor het einde van de laatste les wel klaar.

Slide 21 - Quiz

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 22 - Quiz

Sarcasme of  ironie?
Sarcasme - hoewel ironie en sarcasme heel dicht bij elkaar liggen, is het niet hetzelfde.  = bijtende spot

Bij sarcasme is het doel om te kwetsen, dat is met ironie niet het geval, het is meer plagend bedoeld. = milde spot

Slide 23 - Diapositive

Ironie en sarcasme
Ironie
Sarcasme
Vriendelijke spot die niet kwetsend is bedoeld, grapje
Scherpe spot, bedoeld om de ander te kwetsen
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt 
'Het weer is geweldig' (als het stortregent)
'Vooral zo doorgaan, dan komt het wel goed' (leraar tegen een leerling die opnieuw onvoldoende heeft gehaald)

Slide 24 - Diapositive

'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.
A
Ironie
B
Sarcasme

Slide 25 - Quiz

Wel ja, ga vooral door met niets doen, da ga je het zéker halen!
A
sarcasme
B
ironie

Slide 26 - Quiz

Wat betekent de volgende zin?
De hoofdprijs in de loterij winnen, dat zou ik niet kwaad vinden.

Slide 27 - Question ouverte

Understatement 

Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement.
  • Iets minder erg laten lijken dan het is. 
  • Vaak is dit grappig bedoeld. 

Slide 28 - Diapositive

Voorbeelden understatement 

Hij woont daar leuk!

Messi kan wel een aardig balletje trappen.

Met de hoofdprijs heeft hij een aardig centje gewonnen.

We waren niet zo blij met onze docent.


Slide 29 - Diapositive

Wat is een understatement?
A
Een beeldspraak waarbij je beeld gebruikt
B
Een stijlfiguur waarmee je bewust iets extra sterk uitdrukt
C
Een stijlfiguur waarmee je iets bewust minder sterk uitdrukt
D
Een stijlfiguur waarmee je meerdere dingen opsomt achter elkaar

Slide 30 - Quiz

Een schrijver gebruikt een understatement om ....
A
iets extra op te laten vallen.
B
iets minder groot of belangrijk te maken
C
een grapje te maken.

Slide 31 - Quiz

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn;  
  • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement herkennen en benoemen;
  • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 32 - Diapositive

In welke zin staat een eufemisme?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter sterft van de honger.

Slide 33 - Quiz

Wat is ironie?
A
milde zelfspot
B
beeld vergelijken met object
C
object vergelijken met beeld
D
bijtende zelfspot

Slide 34 - Quiz

Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
A
Ironie
B
Sarcasme

Slide 35 - Quiz

In welke zin staat een understatement?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter sterft van de honger.

Slide 36 - Quiz

Ik kan benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn en ik kan deze herkennen en benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

Slide 38 - Question ouverte

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 39 - Question ouverte