Examen Lezen en Luisteren

Examen Lezen en luisteren
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Examen Lezen en luisteren

Slide 1 - Diapositive

Lezen en luisteren
  • Landelijk examen dat digitaal wordt afgenomen
  • Aantal leesteksten
  • Luisterfragmenten (met en zonder beeld)
  • Alleen maar meerkeuzevragen
  • Is 50% van je eindcijfer op Nederlands

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Je leert deze les over: 
  • Leesstrategieën 
  • Tekstdoelen en tekstsoorten
  • Hoofdgedachte en onderwerp



Slide 3 - Diapositive

Leesstrategieën

Slide 4 - Diapositive

Leesstrategie

Hoe lees je? 

Slide 5 - Diapositive

Leesstrategieën
  1. Globaal lezen: hoofdzaken uit de tekst halen
  2. Nauwkeurig lezen: de tekst helemaal begrijpen
  3. Zoekend lezen: op zoek naar een specifiek item

Slide 6 - Diapositive

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 7 - Diapositive

Tekstdoelen
  • informeren
  • overtuigen
  • overhalen
  • amuseren
  • instrueren/ instructie geven

Slide 8 - Diapositive

Samengevat
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende / overtuigende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder
amuserende tekst
vermaken
boek, strip

Slide 9 - Diapositive

Hoofdgedachte en onderwerp

Slide 10 - Diapositive

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 11 - Diapositive

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeld

Slide 13 - Diapositive

Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Cabs"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen

Slide 14 - Diapositive

Kernzin

Slide 15 - Diapositive

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 16 - Diapositive

Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 17 - Diapositive

Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 18 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 19 - Diapositive

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 20 - Diapositive

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 21 - Diapositive

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 22 - Quiz

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Reden
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming

Slide 25 - Diapositive

Feiten, meningen en argumenten

Slide 26 - Diapositive

Wat is het verschil tussen
een feit en een mening?

Slide 27 - Carte mentale

Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk. 

Slide 28 - Diapositive

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 29 - Quiz

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 30 - Quiz

Laatste tip en huiswerk
Oefen in Facet!
Ga naar oefenen.facet.onl


Slide 31 - Diapositive